
De Zuid-Koreaanse schrijfster Han Kang (°1970) loopt door de straten van Warschau. De stad ligt bedolven onder een laag sneeuw, gehuld in dichte witte mist. De mensen op straat zijn vreemden voor haar, ze spreken een taal die zij niet begrijpt. Kang is hierheen gekomen om een verhuld verdriet te verwerken, een rouwproces te doorlopen. Hoe en waar te beginnen? Ze kijkt rond en komt op het idee de kleur van sneeuw en van de kou om zich heen te exploreren. ‘Wit’ begint met een handvol woorden uitgestrooid op een blanco blad: het begin van een moeizaam en indringend proces.
Kangs moeder verloor haar eerstgeboren baby enkele uren nadat zij ter wereld was gekomen. De schrijfster wil die ‘onni’ of oudere zus een volwaardige plaats geven in haar eigen leven. Een leven dat zij nu plaatsvervangend leidt. Ze vertrekt naar Warschau om er de winter door te brengen en ‘Wit’ te schrijven. De stad baadt in het witte licht van mist, sneeuw en ijs. Han Kang dwaalt, kijkt, reflecteert, mijmert over levenden en overledenen en leert over de geschiedenis van Warschau.
‘Wit’ is eenvoudig opgebouwd. Kang stapt in de huid van een verteller en begint met een summier lijstje van witte dingen. Associaties met rouw komen als vanzelf. Gebeurtenissen uit een ver verleden vermengen zich met het heden en met een mogelijke toekomst. De vernietiging van Warschau in 1944 liet een laag witte as na over de gehele stad. Ze herrees uit haar as als een feniks; niets in Warschau is ouder dan zeventig jaar.
De verteller verbaast zich over het feit dat ze op een doodstille nacht aan het bureau zit, als iemand die niet weet hoe het is om verdriet te hebben. ‘Alsof er nooit een tijd is geweest dat het haar enige troost was dat niets eeuwig kon duren.’ Ze komt tot het besef dat er alleen maar sprake kan zijn van rouwverwerking als ze gelooft in vernietiging en heropstanding. Ze beeldt zich in hoe niet zij, maar haar oudere zus naar Warschau kwam; hoe ze loopt door de straten, gehuld in mistflarden. Ontkennen is niet langer mogelijk, de grens tussen de zussen begint te vervagen. De verteller beslist: ‘alleen witte dingen zal ik geven.’
Ijsbloemen op het venster; warme monden waaruit witte adem wolkt; koude handen gebald tot witte vuisten; het peinzende witte gezicht van de maan; in de verte nadert de winterzee. Witte meeuwen staan in de branding gezamenlijk te kijken naar de rood kleurende zonsondergang; op het moment dat de golf op haar hoogst is, spat ze wit sproeiend uiteen op het zand. De verteller twijfelt bij natte sneeuw, die noch regen, noch sneeuw, ijs of water is. ‘Gaat alles dan toch voorbij?’ vraagt ze zich af. Mistflarden van wit trekken langzaam op in de loop van het boek. Contouren tekenen zich af. De as van herinnering herrijst in een nieuwe vorm, louter door de kracht van concentratie op wit. Het is een vorm van zuivering. De zussen worden een en alles wordt wit. ‘Mijn zus was dood, maar ik kwam tot leven.’
‘Wit’ is een ingetogen poëtisch experiment en een schroomvallige literaire verkenning van onverwerkt verdriet, aan de hand van een kleur. Een onzichtbare witte draad weeft losse flarden mijmeringen over witte dingen doorheen herinneringen en verbeelding. Alles vloeit ritmisch in elkaar over en er ontstaat een golfslag. Wat statisch is, komt in beweging. Wat dood is, hervindt levenskracht. ‘Wit’ is een vorm van reïncarnatie met wit als medium, zuiver als sneeuw.
Han Kang: Wit, Nijgh & van Ditmar, 148 p. Vertaling van The White Book door Marijke Versluys en Deborah Smith. ISBN 9789038803722.
Geef een reactie