Voorbij goed en kwaad

Nietzsche, psycholoog van het christendom

Friedrich Nietzsche (1844-1900), de meest verkeerd begrepen en vervalste denker in de moderne geschiedenis, beschrijft in zijn brieven (De levensgevaarlijke jaren –  Een keuze uit de brieven 1879-1889, privé-domein) zijn Zarathustra (prediker van de übermensch in Also sprach Zarathustra) als ‘een soort afgrond van de toekomst’. Naar eigen zeggen deed hij daarmee de mensheid de grootste schenking die haar tot dan toe gedaan was: het ten grave dragen van een uitgeleefde christelijke moraal. Zo hoog, zo ver, zo diep is niemand voor hem gegaan, aldus de filosoof.

In zijn autobiografie en brieven spreekt een warme, menslievende, loyale, humoristische, hartstochtelijke, eenzame, zeer gedreven man, die almaar balanceert tussen hoop en twijfel. Nietzsche denkt en schrijft als een danser. De nieuwe wereld die hij voor ogen heeft is dionysisch, cyclisch en wordt beheerst door hartstochten. In het voorwoord van Ecce Homo, zijn als in bliksemstralen geschreven autobiografie, wijst Nietzsche er nadrukkelijk op dat hij verre van een fanaticus is. Wel beseft hij dat zijn radicale denken als bedreigend zal worden ervaren (hij beoogt immers niets anders dan de omverwerping van het bestaande wereldbeeld) en dat zijn ideeën op een dag misbruikt zullen worden. Gaandeweg leert hij die wetenschap te aanvaarden.

Tot zijn geestelijke instorting in 1889, leefde Nietzsche volledig in overeenstemming met zijn denken. Hij vereenzelvigde zich met de ‘nihilistische, christelijke, decadente, bloedeloze, zieke wereld’ die hij verafschuwde en werd een zieke man (Nietzsche kampte met een oogkwaal die hem langzaam blind maakte en leed helse pijnen). Zijn voortdurende vereniging van tegenstellingen paste niet binnen het courante dualistische wereldbeeld en zorgde voor een onherstelbare breuk met zijn omgeving en geliefden. Vanaf Menselijk, al te menselijk (1878) trok Nietzsche zich geregeld terug, afgewisseld in Sils-Maria en Nice, en begon er in volstrekt isolement aan het uitdrijven van de ziekte om alles in zijn natuurlijke staat te herstellen. Hij schreef het ene werk na het andere. Medische behandelingen wees hij af. Van zijn wil om gezond te zijn maakte hij zijn filosofie. De zorg voor de aarde, de wil tot macht en de eeuwige terugkeer der dingen stonden daarbij centraal.

De wereld was nog niet klaar voor Nietzsches paradoxale denken. Hij was zielsgelukkig als hij (vooral via briefwisseling) met iemand ook maar een puntje van overeenkomst vond of meende te vinden. Aan zijn goede vriend Franz Overbeck schrijft hij: ‘De tegenstrijdigheid van mijn huidige situatie en bestaansvorm is daaraan gelegen dat alles wat ik als philosophus radicalis nodig heb – vrijheid van beroep, vrouw, kind, vriendenkring, vaderland, geloof, enz. enz., ik als evenzovele ontberingen ervaar.’ Alleen individuele autonomie en zelfregulatie konden volgens hem tot fundamentele verandering leiden. Nietzsche voorspelde crises die we vandaag doormaken: de polarisering, de botsing van politieke ideologieën en ecologische ideeën, tussen gelovigen, tussen volgers en degenen die autonomie nastreven. Bijna alle Duitse critici bejegenden hem vijandig en noemden zijn werk ‘excentriek’, ‘pathologisch’, ‘psychiatrisch’, wat Nietzsche er overigens allerminst van weerhield om nóg verder te gaan.

‘Ik heb de toekomst van de mensheid letterlijk in handen’ schrijft hij kort voor zijn geestelijke instorting in Ecce Homo. Nietzsche beschikte over een flinke dosis ‘Russisch fatalisme’. Hij koesterde niet het minste verlangen dat er ‘iets anders wordt dan het is’. Amor fati was zijn devies, in een combinatie van de baldadigheid van Montaigne en het pathos van zijn mentor Richard Wagner, met wie hij in onmin geraakt was. Na een originele introductie van zichzelf, buigt Nietzsche zich in zijn autobiografie over de vraag ‘hoe iemand wordt, wat hij is’. Eerst en vooral moet men de oppervlakte van het bewustzijn ‘vrij weten te houden van welk der grote imperatieven ook’. Alle vraagstellingen op het gebied van politiek, de maatschappelijke orde, de opvoeding noemt hij ‘vervalst tot in de grond’. In Also sprach Zarathustra beschrijft hij de drie stadia die de mens bij zijn ontwikkeling doorloopt: ‘afhankelijkheid van autoriteiten en meesters – zich losmaken daarvan en de vrijheid veroveren – zich richten op eigen waarden en definitieve doeleinden’. Nietzsche stelt het dionysische: de vormloze oerwil en de roes daarvan, tegenover het apollinische, dat staat voor maat en harmonie.

De filosoof heeft niet veel last van bescheidenheid. Voortdurend laat hij zichzelf duizelingwekkend hoog uittorenen boven de mensheid, maar nooit zonder een flinke schep ironie. Overigens past alleen zo’n houding bij Nietzsches ‘filosofie van de wil’. Door zijn steeds sneller voorthollende denken, vervreemdde Nietzsche van zijn omgeving. Hij trok zich terug in eenzaamheid, richtte zich hartstochtelijk en virtuoos op zijn denken, met een alles overstijgende wil tot macht. Zoekend naar manieren om voor zichzelf te rechtvaardigen dat zijn werk genegeerd of afgewezen werd, voorspelde hij dat hij pas postuum geboren zou worden én tot volle wasdom zou komen, via Zarathustra.

In Ecce Homo richt hij zich herhaaldelijk tot een criticus: ‘je hoefde eigenlijk niets anders te doen, dan die ‘waarden te herwaarderen’, om, op zelfs opmerkelijke wijze, met betrekking tot mij de spijker op de kop te slaan, – in plaats van een spijker in mijn kop te slaan’. Nietzsche geeft aan dat zijn ‘übermensch’ overal begrepen werd als het volstrekte tegendeel van wat hij voor ogen had, namelijk als een ‘idealistisch prototype van een hoger soort mens, half heilige, half genie’. Ook vindt hij het absurd dat ‘ander geleerd hoornvee’ hem darwinisme in de schoenen schuift. Nietzsche richt zich met zijn denken niet tot vee, volgers of academici, maar tot ‘dappere zoekers, experimentators’, ‘die dronken zijn van het raadsel, blij zijn in de schemering’. Nietzsche levert felle kritiek op moralisten en noemde zichzelf de antichrist. De moraal, die volgens hem alle psychologica ten gronde vervalst heeft, ziet hij als een symptoom van decadentie. Zijn devies is: ja zeggen zonder restricties, ook tegen het lijden en tegen de schuld. Dat acht hij nodig om tot een fundamenteel inzicht te komen en de waarheid te naderen. Die houding maakte van hem een ‘tragische filosoof’, het tegendeel van een pessimistisch filosoof.

In korte stukjes licht Nietzsche zijn geschriften toe. In Menselijk, al te menselijk maakt hij zich vrij van alles wat niet in zijn natuur thuishoorde en wordt hij een vrije geest. Door beginnende blindheid kon hij bijna niet meer lezen, wat hij als een weldaad beschouwde. Zo hoefde hij niet meer naar andere ‘ikken’ te luisteren, kon hij werkelijk oorspronkelijk gaan denken. In Morgenrood geeft hij alle kwalijke dingen de ziel en het bestaansrecht terug. Het christendom wil volgens hem de degeneratie van de mensheid door de aandacht af te leiden van het zelfbehoud en de mens tot zelfverloochening aan te zetten. De tragiek, de eeuwige terugkeer en de volledige affirmatie in Also sprach Zarathustra, beschouwt Nietzsche als muziek. Virtuoos beschrijft hij hoe, waar en wanneer de eerste bliksemstraal van de Zarathustra- gedachte hem belichtte. Die gebeurtenis luidde volgens hem de onsterfelijkheid in. In de übermensch/danser Zarathustra waren alle tegenstellingen verzameld tot een nieuwe eenheid en een ultieme openbaring van de waarheid.

Zonder enige terughoudendheid trekt Nietzsche van leer tegen de idealistische Duitsers met hun valse afgoden; tegen Wagner die al te Duits geworden is; tegen de vulgariteit, de decadentie, het gebrek aan natuurlijkheid. Hij verwijt de Duitse samenleving lafheid ten overstaan van de waarheid en het doelbewust in stand houden van de grote leugen van de christelijke moraal. In zijn werk ijvert Nietzsche voor opperste bezinning: ‘de grote kijk op de dingen’, weg van het bekrompen nationalisme, vóór de nuance en de vereniging der volkeren. Nietzsche noemt zichzelf niet minder dan een noodlot, dynamiet en wil tegelijk een boosaardige én een blije boodschapper zijn. Hij voorspelt een tragisch tijdperk: grote catastrofen en ontwrichtingen zullen ons deel worden, hetgeen onvermijdelijk is bij de vernietiging en herschepping die hij – via Zarathustra – voor ogen heeft. Om voorbij goed en kwaad te raken, moet je eerst verdelgen, waarden breken. ‘Nee’ handelen en ‘ja’ zeggen.

Door het raderwerk der dingen, de dwaling die moraal heet en het laffe idealisme te doorzien, word je waarachtig. Nietzsche bepleit de overwinning van de moraal, van de moralist op zichzelf. Zo’n houding vereist ingrijpende negaties, zoals het ontkennen van wat voor het hoogste doorgaat (goedheid, welwillendheid, idealisme). Hij verduidelijkt de paradox van het ontkennende en vernietigende ‘ja-zeggen’: de voorwaarde voor de existentie van goedheid binnen de christelijke moraal is de leugen, de negatie van de realiteit. Het imperatief van de christelijke moraal: ‘jullie moeten allemaal ten onder gaan’ is een ontkenning van het leven. ‘Goede mensen’ zijn de schadelijkste soort, omdat ze zowel op kosten van de waarheid als op kosten van de toekomst hun existentie doordrukken. Zij parasiteren, ontaarden en slaan ‘de hele toekomst der mensheid aan het kruis’. In deze optiek is Zarathustra de vriend van de kwade mensensoort. De christelijke goegemeente zou hem de duivel noemen. Nietzsche presenteert hem als uiterste conceptie van de realiteit, zoals die is. Alleen zo kan de übermensch zich ontwikkelen.

Nietzsches analyse van moraal, naastenliefde, onzelfzuchtigheid is schitterend, onthutsend ook, als een klap in het gezicht. Het doorzien van de christelijke moraal op grote schaal betekent een catastrofe. Wie ophelderend werk verricht wordt per definitie een noodlot, want hij ‘breekt de geschiedenis van de mensheid in twee stukken’, ontmaskert de waarheid als leugen, God als tegenpool van het leven. Dat betekent een ontwaarding van alle waarden, om opnieuw te kunnen scheppen. In Ecce Homo schrijft Nietzsche: ‘verwar mij in geen geval met iemand anders!’, alsof hij voorvoelde wat hem, zijn werk, zijn dionysische wereld voorbij goed en kwaad te wachten stond…

Plaats een reactie

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑