
Walter Benjamin beschreef vooruitgang als ‘een storm die ons achterstevoren de toekomst inblaast’. Vooruitgang, consumeren en presteren, bereikbaarheid en berekenbaarheid, controleerbaarheid en stuurbaarheid: we zijn ervan doordrongen in de kapitalistische samenleving, waar alles – ook inactiviteit – als een functioneel element binnen het productieproces wordt beschouwd. Aan contemplatie, als tegenwicht, doen we nauwelijks nog. Liever doden we de tijd om verveling tegen te gaan. Ook de tijd is gecommercialiseerd. In de gedigitaliseerde wereld zwerft onze blik gedurig rond als een jager. Efficiëntie en functionaliteit zijn vormen van overleven geworden. Schaduw en licht veronderstellen echter elkaar. Zo ook activiteit en inactiviteit: twee verschillende toestanden. Beide modi zijn nodig om onze handelingen, ons denken, onze geest te begrijpen. Volgens Martin Heidegger betreft inactieve bezinning de ‘betovering van het er’, dat zich aan het handelen onttrekt en ons leidt naar waar we al zijn: een plek zo nabij dat we er blind aan voorbijgaan, wanneer we dwangmatig handelen. Die plek ontsluit zich alleen bij inactief, contemplatief verwijlen: een vorm van diepe concentratie.
Duits-Koreaans filosoof Byung-Chul Han acht ‘contemplatief verwijlen’ slechts mogelijk in het wachten en twijfelen, het bewust omslachtige, het onproductieve en overbodige. Eenmaal bevrijd van doelgerichtheid gaat het lopen vanzelf over in een dans. Handen grijpen niet meer, maar spelen. Volgens Han is inactiviteit een geestelijk vasten waar een heilzame werking van uitgaat. ‘De droomvogel die het ei van de ervaring uitbroedt’, meende Benjamin. Han pleit voor lange, intensieve verveling als hoogtepunt van geestelijke ontspanning. Pas dan geven we ons over aan het onbewuste gebeuren: ‘de mogelijkheidsvoorwaarde van de ervaring’. Menselijke oogmerken en oordelen doen de continuïteit van het zijn teniet. Alleen in wachtende, contemplatieve modus worden we de ruimte waarin we ons bevinden echt gewaar. Dan vervallen grenzen, ook de grens tussen het zelf en de buitenwereld. Nietzsche huldigde onwetendheid als ‘kiem van het leven’. Hij meende dat er een ‘grote, solide stolp van onwetendheid’ om je heen moest staan, omdat ‘de vastbesloten wil tot weten het meest innerlijke en diepste van het leven’ mist. Voorafgaand aan het denken, het weten, de taal, het oordeel, gaan de dingen relaties met elkaar aan. In die prereflexieve fase van waarnemen beschouwt het leven zichzelf en bereikt er zijn diepe immanentie. Wie echt inactief is, geeft zichzelf als subject op. Hij wordt niemand en vindt wat ie niet zoekt.
Byung-Chul Han: Vita contemplativa, Uitgeverij Ten Have/De Nieuwe wereld, 96 p. Vertaald door Mark Wildschut. ISBN 9789025911706.
Plaats een reactie