
Met een verstild of uiterst langzaam bewegend beeld, als in een film van Ingmar Bergman, opent ‘Liefde’ (L’amour, 1971) van de Franse auteur Marguerite Duras (1914 – 1996), zopas verschenen bij Uitgeverij Vleugels, in een vertaling van Marianne Kaas. We zien de zee, het strand, duister licht. Drie mensen vullen geluidloos een kader: twee mannen en een vrouw. De ene man loopt op een plankier langs de branding. Zijn tred is gelijkmatig. Hij loopt in de richting van een stad in de verte. De vrouw zit met gesloten ogen op het zand, tegen een muur. De tweede man staat verderop naar hen beiden te kijken, roerloos. Als je hen met lijnen zou verbinden, krijg je een driehoek.
Geluid zwelt aan: de golven, wind, de gelijkmatige tred van de lopende man, krijsende meeuwen. De spanning neemt toe: er staat iets te gebeuren. Als een voyeur zoom je in op de personages. Plots weerklinkt een schreeuw die het verstilde beeld aan flarden scheurt en de drie personages samenbrengt. Moeizaam beginnen ze een gesprek. Hun stemmen stokken. Ze spreken in halve zinnen en wijzen om zich heen: ze bevinden zich aan de rand van de stad S. Thala. Kwam de schreeuw daarvandaan?
In een volgende scène bevindt de kijkende man, die ‘de reiziger’ wordt genoemd, zich in een hotelkamer. Hij ligt op zijn bed in een smalle strook elektrisch licht. Hij poogt te schrijven, maar zijn pen stokt. ‘Het is nacht. Alleen het knagen in de zwarte materie is te horen. Verder niets.’ De volgende dag herhaalt zich het scenario van de vorige dag: de lopende man, de zittende vrouw met gesloten ogen, de kijkende reiziger, krijsende meeuwen, het licht dat afneemt, S. Thala in de verte, stokkende stemmen en wijzende gebaren. Dat alles herhaalt zich enkele dagen achtereen.
Je probeert een touw vast te knopen aan de summiere, enigmatische gesprekken tussen de drie mensen. Ze hebben het steeds weer over S. Thala. De lopende man lijkt een soort boodschapper. Hij loopt in de richting van S. Thala en komt weer terug. Zijn blik is blauw, transparant en intens. De reiziger vraagt zich af waarom zijn tred zo gelijkmatig is, zijn traject zo afgebakend. De reiziger voelt zich aangetrokken tot de vrouw maar tot een echt gesprek komt het niet, omdat zij telkens weer in slaap valt. Wanneer ze opstaat en beweegt, wankelt ze. Ze verwacht een kind. De vrouw vraagt aan de reiziger waarom hij teruggekomen is naar S. Thala.
Langzaam manoeuvreert het drietal zich in de richting van S. Thala. Het rumoer van de stad zwelt aan. In de verte weerklinkt muziek, die de reiziger doet denken aan bals van een voorbije tijd. Er wordt gedanst en er is het vage beeld van een balzaal. Toch blijft de stad onbereikbaar. In een nachtelijke passage nadert de reiziger het verlaten station van S. Thala en de plek waar twee rivieren uitmonden in zee. Hij treft er de vrouw aan, slapend, en de lopende man, wakend. Het lijkt wel een schilderij van Delvaux: eenzaam, verlaten en duister. Hoewel ze toenadering zoeken, blijven de drie personages opgesloten in hun eigen wereld: de gevangenis van S. Thala. Communicatie is nauwelijks mogelijk. Ze blijven in halve zinnen spreken, af en toe klinkt een jammerklacht op. Als in een droomsequentie krijg je fragmenten mee: vluchtige beelden die iets oproepen en spiegelen wat niet in woorden te vatten is. Herinneringen?
Wie herinnert zich wat? Wordt de reiziger geconfronteerd met een verdrongen verleden? Staat de lopende man, de boodschapper, symbool voor iets? Is de jammerende vrouw, die de reiziger bestookt met vragen, waanzinnig? Wie is zij, voor wie hij naar S. Thala gekomen is? Soms herkent zij hem of hij haar. Soms is er een flard herinnering, maar die blijft in het ijle hangen. Moeizaam, met de beperkte communicatiemiddelen die ze hebben, proberen ze het verleden te reconstrueren. Er zijn kinderen, er is een balzaal, een dansvloer, een hal, er is muziek. Ze zoeken aanknopingspunten. De reiziger schrijft de vrouw een brief. Dan laait in de verte een vuur op: S. Thala staat in brand.
‘Liefde’ is hypnotiserend als de wiegende dans van een cobra. Duras laat het mysterie rond de drie personages en S. Thala intact. Mondjesmaat krijg je aanwijzingen die duiden op verdrongen herinneringen. ‘Liefde’ nodigt uit om naar hartenlust te visualiseren, te interpreteren, te puzzelen. Het hele boek door blijf je ondergedompeld in een droom waaruit je misschien niet wilt ontwaken. De sfeer is verslavend. Bevreemdende clair-obscur taferelen doen denken aan schilderijen van Léon Spilliaert en Jan Mankes: ‘De plek is schaars verlicht. Er staan twee rijen stoelen, naar de zee gekeerd. Een deur komt uit op een balkon, de deur staat open. Zwarte planten bewegen op de wind die binnenkomt door de deur.’ De zware schaduw van de reiziger die zojuist is langs gelopen, slaat kil om het hart.

Gaat ‘Liefde’ over liefde of over rouw? Over eenzaamheid of waanzin? Over herinneren of vergeten? Marguerite Duras, enfant terrible uit de Franse literatuur, conformeert zich niet aan de conventies van de roman en geeft geen pasklaar antwoord. Ze schreef met ‘Liefde’ een half verhaal en brandde het op het netvlies van de lezer. Het filmische, repetitieve karakter van ‘Liefde’ verdoemt de lezer tot de gevangenis van S. Thala en om steeds heen en weer te blijven lopen zonder die mythische plek ooit te bereiken. De tragiek van de mens ten voeten uit! En als u het boek nog visueler wil beleven: Duras nam zelf de regie in handen voor de verfilming, ‘La femme du Gange’ (1974).
Marguerite Duras: Liefde, Uitgeverij Vleugels, 2018, 96 p. Vertaling van L’amour door Marianne Kaas. ISBN 9789078627524.
Geef een reactie