Knipoog van Narcissus


untitled-design-15Zelfbewust recht Ewout Meyster zijn rug. Hij is zeventien en weet hoe het moet: superieur en soeverein zijn. Dag in, dag uit imiteert hij gedrag, voorkomen en intonatie van machtige, invloedrijke mannen als Churchill, Hitler, Roosevelt. Steeds wil Ewout de dingen een stap voor zijn, anderen verbazen en verwarren. ‘Vrij was je dan, beschikbaar voor wie je wilde zijn.’ Met zijn lange zwarte wollen sjaal loopt Ewout over straat, kijkt naar zijn spiegelbeeld in de etalageruiten, ‘de heffing van zijn hoofd, de kracht die hem voortdrijft, zijn onverzettelijke blik’. In de spiegel ziet Ewout zichzelf als een geheel, sereen en in één blik vangbaar. Hij is een narcist, voortdurend op zoek naar bewondering en erkenning.

De Griekse halfgod Narcissus werd verliefd op zijn spiegelbeeld in het water, wilde het kussen en verdronk. Zijn eigenliefde werd hem fataal. De tragiek van narcisten is dat ze niet verlost raken van zichzelf. In De hoogstapelaar portretteert Wessel te Gussinklo een fraai sartriaans exemplaar: Ewout Meyster. Het personage is losjes geïnspireerd op Felix Krull uit Manns schelmenroman Ontboezemingen van de oplichter Felix Krull (1954) en op Goethes Wilhelm Meister (1794).

Ewout Meyster houdt spreekuur voor zijn vrienden. Ze komen bij hem voor advies, hulp en steun. Als een wijze, superieure denker zit hij tegenover hen, afstandelijk en meedogend en leest hen de les: hoe ze dit en dat moeten zeggen, hoe ze zich moeten gedragen, kleden, voortbewegen. Zo wil hij zijn. Zo ís hij. Ewout kijkt neer op zijn vrienden. Neem nu Frits, die geen kaak heeft, alleen wat opbollend zacht vlees. ‘Hoe kon je zo bestaan, hoe kon je zo leven?’ Uitstraling is wat telt. De kracht van een man zit in de kaak. Dat je je daarin kan oefenen hebben zijn gebrekkige vrienden nog niet begrepen. Zij beschikken niet over zijn wilskracht en beheersing.

Ewouts moeder meent dat de duivel in hem is gevaren. Hij houdt van ruige Amerikaanse jazzmuziek, rookt Caballero-sigaretten en drinkt echte Coke, geen limonade zoals zijn slappe vriendjes. Hoe meer hij zijn vrienden in hun kinderachtige gedragingen gadeslaat, hoe meer hij ze minacht. Zelf heeft Ewout geen last van zijn opgeblazen houding, aangezien hij op een eenrichtingsweg leeft. Hij is een depressieve narcist, naar binnen gekeerd, die gelooft dat hij er in het leven alleen voor staat. Hij hecht aan zijn uiterlijk en voorkomen als een snob, maar ontbeert de ironische zelfrelativering van een dandy. Provocatief en tegendraads is hij dan weer wel.

Wanneer Ewout en zijn vrienden over straat door de stad struinen, wijkt iedereen, terwijl zij rechtdoor gaan. In het midden Ewout, ‘krachtig en breed voortgaand in de ruimte om hem heen’, alles in dienstbaarheid naar hem toegewend. Hij, de poseur, die er voortdurend naar streeft anderen in verwarring te brengen, door bijvoorbeeld zachtmoedigheid te integreren in een sluwe grijns of kille afstandelijkheid in een aanraking. Hij schept er genoegen in om iemand de pas af te snijden alvorens die een keuze kan maken: ontreddering troef! Als iemand hem door dreigt te hebben, legt hij neutraliteit en afstandelijkheid in zijn blik. Onverdraaglijk de gedachte dat iemand zou achterhalen hoe hij in de wereld en in zichzelf staat! Je hoort hem bijna kreunen onder het juk van zijn eigenwaan.

Op een avond loodst Ewout zijn eveneens minderjarige vrienden de jazzkelder binnen door de uitbater te intimideren met een citaat van Sartre. Ewout dweept met Sartre, Camus en Dostojevski. Hun werk leest hij niet. Ooit zal hij dat doen, net zoals hij een instrument zal leren bespelen en de jive zal leren dansen. Maar nu heeft hij daar geen tijd voor; al zijn energie gaat naar imiteren en strategieën bedenken. Wel weet hij hoe over zijn idolen te praten en net als zij beheerste keuzes te maken. En zo wandelt hij fluitend van triomf naar triomf.

Op zijn vrienden Meindert, Chris en Frits kan hij rekenen, hoewel hij voorzichtig moet zijn. Soms zijn ze te aanhankelijk. Hij wil vriend noch gelijke zijn. Wanneer ze uitgaan, zondert Ewout zich vaak af, gaat apart zitten. Aan de rand van het gebeuren neemt hij zijn pose aan en laat zijn blik dwingend ronddwalen. ‘Hij wil de zwaarte en eerbied voelen van de blikken die op hem rusten. Zie daar: een heel bijzondere jongen met ongekende diepten, die met rust gelaten en ontzien moest worden.’ Die avond in de jazzkelder komt Ewout op het onzalige idee om twee jongens, die er uitzien als brave mietjes, met onvoorspelbaar gedrag op het verkeerde been te zetten. Dat wordt lachen! Na een nummertje dat applaus bij zijn vrienden ontlokt, voelt hij zich plots lusteloos, doodmoe, weerloos. Hij moet weg, alleen zijn. Niemand mag hem zo zien.

‘De hel, dat zijn de anderen’, schreef Sartre. Hij zag relaties tussen mensen als machtsverhoudingen, die bepaald worden door de blik (le regard). We kunnen ervoor kiezen de ander niet als mens, maar als ding, als object aan te kijken. Een vrij mens is in staat om zelf zijn blik te kiezen en zodoende zijn plaats in de wereld te bepalen. Het gaat er bij Sartre om wie we willen zijn.

Ewout wil worden zoals Sartre: dikke boeken schrijven en toespraken houden over de verlatenheid van de mens, in grote zalen vol ademloze luisteraars. ‘Alleen door macht te hebben kon je je verlatenheid opheffen.’ Ewout heeft soms pathetische oprispingen. Dan geeft hij zich over aan grootse gevoelens en ment zijn paardenspan langs het hemelgewelf. Heroïsch. Mythisch. De wildste fantasieën haken zich dan in elkaar en helden stijgen op uit zijn verbeelding. Ook daarin waant hij zich onovertroffen. In de duisternis van de woonkamer luistert hij naar het Largo uit De Nieuwe Wereld van Antonin Dvořák. Een leider zou hij worden, omgeven door fonkelend licht!

Ewouts vrienden gedogen zijn arrogantie, knikken, beamen wat hij zegt en kijken bewonderend naar hem op. Maar hoe lang nog zullen ze zijn genadeloze kritiek en uitdagend gedrag blijven slikken? Almaar meer mensen zien hem als een blaaskaak, een windbuil. Steeds vaker dringt zich bij Ewout het besef op dat hij niet meer is dan een poseur die de kunst van de retoriek beheerst. Na zo’n periode van somberte wuift hij elk inzicht als een hinderlijke vlieg weg en wentelt zich opnieuw in narcisme. Een voor een keren zijn vrienden zich van hem af. ‘Dan maar alleen,’ denkt Ewout. Hoe geïsoleerd hij ook raakt, hij blijft zich vastklampen aan het idee dat hij moet worden wie hij moet zijn en eist steeds meer van zichzelf. Zijn lichaam wordt te klein voor zijn geest en gezwollen ego.

‘Sartre zei het al. Wij zijn geworpen. Er is geen reden waarom we hier zijn.’ Alleen tijdens de nachtelijke uren, in het café, vindt Ewout nog rust. Maar ook daar ontsnapt hij niet aan de dreiging van de buitenwereld. ‘In de zwarte spiegel van het raam naast hem, een oog dat naar binnen keek, zag hij zichzelf zitten, de lijn van zijn kaak, de heffing van zijn hoofd.’ Hoe verlangt hij naar vroeger, toen hij het nog niet begrepen had. Maar teruggaan kan hij niet, ook dat zou bedrog zijn. Nu weet hij, net als Sartre, van de blik van de ander, dat kille harde kijken. En van het zinloze. Hij is alleen, voorgoed.

Hoe onsympathiek, egocentrisch, snoeverig en gespeend van humor de protagonist ook is, De hoogstapelaar is in alles het tegenovergestelde: charmant, levendig, snedig, ironisch. Een meesterlijk boek dat samen met de onvergetelijke narcist Ewout Meyster een plaats verdient op de hoogste plank. Dank, Meister te Gussinklo!

Wessel te Gussinklo: De hoogstapelaar, Koppernik, Amsterdam 2019. ISBN 9789492313638.

Plaats een reactie

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑