Dierlijk, al te menselijk

9200000094984281‘Bestiarium’ van Juan José Arreola (1918 – 2001) is een bundel excentrieke beschrijvingen van diersoorten, gepresenteerd als afzonderlijke lemma’s. In de proloog verzoekt de experimentele Mexicaanse schrijver zijn lezers met aandrang, hun al te dierlijke medemens te beminnen; ook de ‘hoender- en varkensachtige’ onder hen. Vervolgens stormt de neushoorn, gespeend van iedere gratie en behendigheid, de bundel miniaturen binnen. Woest, verblind, maar met de volslagen gedrevenheid van een positivistisch filosoof: ‘De neushoorn’ lijkt wel over Arreola zelf te gaan.

Ironie en zelfspot voeren de boventoon in deze prettig gestoorde verzameling dierenportretten, een parel van lichtvoetig surrealisme in een wervelende vertaling van Guy Posson, die eerder dit jaar al voor Arreola’s ‘Het wonderbaarlijke milligram’ tekende bij Oevers. Het boekje is verrijkt met dierentekeningen van Héctor Xavier.

Met ieder lemma brengt Arreola een afzonderlijke diersoort of diergroep onder de aandacht. Hij deinst niet terug voor pseudowetenschap en baseert zijn beschrijvingen op subjectieve waarneming in de dierentuin en spontane associatie. Verder haalt hij zijn mosterd bij de mythologie en de kunstgeschiedenis. De observaties betreffen voornamelijk dieren in gevangenschap, die daardoor in nauwere betrekking tot de mens komen te staan. Arreola lijkt in zijn associatieve denkprocessen en taalbeleving een ongeleid projectiel, wat resulteert in de meest wonderlijke lemma’s.

Neem nu de bizon. Voor Arreola is die louter gestapelde tijd: ‘een hoopje ontastbaar, oeroud stof, een zandloper’. De struisvogel ziet hij dan weer als ‘een gigantisch kuiken in luiers’ dat ‘schril krijsend als een profane orgelpijp met zijn nek de radicale naaktheid van zijn opgedofte vlees naar de vier windstreken verkondigt.’ Je kan Arreola gerust extreem noemen in zijn opvattingen over diersoorten. Soms minacht hij het betreffende dier en vindt het dan ook volkomen gerechtvaardigd om het van zijn vrijheid te beroven. Voor de leeuw kan hij bijvoorbeeld bitter weinig respect opbrengen: ‘in tegenstelling tot zijn façade is zijn ziel nogal honds en schriel.’ De katachtigen mogen wat hem betreft allemaal gedomesticeerd of in kooien opgesloten worden.

Bij andere soorten raakt hij vertederd of bevangen door medelijden. Soms verleent hij het dier in kwestie graag wat extra mythisch aanzien of een filosofische reputatie, vooral wanneer het eruitziet als een Japanse tekening; neem de karbouw, ‘die onder onze ogen onophoudelijk, zoals Confucius en Lao-Tse, het karige gras van een handvol eeuwige waarheden herkauwt’. In enkele gevallen maakt de schrijver het enigma rond de diersoort nog groter door er dromerig en onsamenhangend over te verhalen.

Arreola grijpt waar hij kan een lemma aan om een korte filosofische uitweiding in te lassen. Wetend dat de uil, hét vignet voor westerse filosofieboeken, voor hij zijn prooi verslindt een hoogst persoonlijke kennistheorie omtrent de anatomie van het Ding an sich ontwikkelt (de nog levende prooi levert zich aan hem over, een logische wachttijd respecterend), besluit Arreola dat we hier voor een geval van diepgravende reflexieve assimilatie staan. Met schaduwrijke labyrinten en syllogismen stuurt hij de lezer vervolgens helemaal de mist in. Erg is het niet om de bizarre gedachtekronkels van de schrijver (en eventueel van de recensent) soms niet helemaal te kunnen volgen, want aansluitend lees je dan weer over de hartverwarmende gematigdheid van de beer, ‘die danst en fietst maar die zich te buiten kan gaan en ons vermorzelen door zijn omhelzing.’ Met de beer kun je volgens de schrijver steeds vriendschap aanknopen: ‘altijd richt hij zich op zodra hij ons ziet, gebarend dat hij ons herkent en begroet’. De verklaring daarvoor zoekt Arreola in een gemeenschappelijk verleden als holbewoners.

Nog zo’n dier dat tot Arreola’s ongetemde verbeelding spreekt is de zebra. ‘Omdat hij zich gestreept weet, vertijgert hij. Zijn gevangenschap beleeft hij als de galop van misverstane vrijheid. Non serviam, verkondigt trots zijn ontembare natuur.’ Het nijlpaard is een geval apart. Door de natuur met pensioen gestuurd is het ‘ten prooi aan catatonische verstarring’. Het nijlpaard, zo besluit Arreola, is ‘de presse-papier van de geschiedenis’. Geen goed woord heeft hij veil voor watervogels, een ‘bont en babbelziek volkje, waar allen snateren en niemand de ander begrijpt.’ Zijn misprijzen neemt nog toe wanneer hij ziet dat ze volstrekt waterafstotend zijn, de werkelijkheid van het water waarin ze leven negerend. Voor de reigers maakt hij weliswaar een uitzondering, omdat ‘die stuk voor stuk geschilderd zijn door die minutieuze Japanner met zijn hang naar details’.

In ‘Bestiarium’ bewandelt Arreola onontgonnen associatieve paden. Hij streeft naar originaliteit en authenticiteit. In combinatie met zijn exuberante taal levert dat een schat aan unieke kunstwerkjes op. Net zoals voor ‘Het wonderbaarlijke milligram’, geldt ook hier: wie zich gewillig laat infecteren door Arreola’s lucide universum, stapt een wereld binnen waar fantasie, chaos en een vleug waanzin de werkelijkheid bepalen.

 

Juan José Arreola: Bestiarium, Uitgeverij Oevers 2018, 136 p. Vertaling van Bestiario door Guy Posson. ISBN 9789492068231.

Plaats een reactie

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑