Een vrouw en een klein meisje beklimmen moeizaam een duin. Eenmaal op de top, staren ze naar de grenzeloze zwarte massa voor hen, ‘uitgegoten in een vloeibare nacht’. De vrouw is ‘lang en dun als de zeepijnen’. Ze wordt geteisterd door migraine. Moeder en dochter zijn op de vlucht. De moeder heeft tienduizend franc op zak en wil van de aardbodem verdwijnen. Het meisje is moe, wil naar huis en slapen. Ze ziet voor het eerst de zee. ‘Zou de lucht niet blauw moeten zijn, de golven wit, de horizon donkerblauw vol zeilen?’ De vrouw strijkt over het gezicht van de kleine, dat rond is, onscherp: ‘een uitgestrektheid van de wangen, van de blik, een golving die zich aftekent onder de huid. Zo zou je het moeten vasthouden.’ Op de duinrug slaan ze hun tent op. De zee zal hen het hele verhaal kluisteren.
In ‘Zeewee’ (Le mal de mer, 1999) laat de Franse schrijfster Marie Darrieussecq (°1969) de zee hoofdpersonage zijn: een omnipresent, almachtig, soms toornig wezen. Een kolkend vat vol metaforen. De zee verwelkomt niet in deze benevelende, poëtische roman. Zwijgend, bulderend hypnotiseert ze de personages: moeder, dochter, vader, grootmoeder, detective. Naamloos en contourloos raken zij, van dichtbij of op afstand, in de ban en onderwerpen zich willoos. Ook de lezer wordt vanaf de eerste bladzijde bij handen en voeten opgetild en met een grote zwaai de duistere zee in gegooid. Zwemmen of verzuipen!
Gedachten en handelingen van moeder en kind vloeien in elkaar over, wisselen elkaar af als eb en vloed. Aanvankelijk staan beiden tegenover de zee, maar gaandeweg vormen ze met de zee een veelkoppig monster: een hydra. Als door een golf worden andere personages aangedragen; ook zij vervloeien. Er is geen duidelijk onderscheid tussen wie dan ook. ‘Zeewee’ lijkt zich af te spelen in een dimensie waar ruimte en tijd anders gepercipieerd worden. Het meisje bekijkt de zee vanuit verschillende perspectieven, bijvoorbeeld door een winkelruit. ‘Je ziet het spiegelende blauw als door een dubbele bodem. (…) Als ze de focus van haar blik verplaatst, wordt een uitspringende hoek hol, een donkere schaduw wordt een dubbel wit profiel, een stoel, een zittend beest, een inham, een afslag naar de pier.’ Ook het licht aan zee vervormt, maakt vloeibaar: ‘Die houw van de zon, die een litteken maakt op het ooglid maar ook doorloopt over de neus, een laatste ronde lichtspat valt op de mondhoeken, en maakt een abrupt einde aan de krul van een glimlach, zodat de mond wankel, onaf blijft.’ Zeespiegelingen herleiden de werkelijkheid tot impressie.
De vrouw huurt een studio met zicht op de kliffen. Alles is nu zee, licht, leegte, verveling. Moeder en dochter eten een ijsje, wandelen over het strand, kijken naar de surfers. Ze praten over de zee, ook met de badmeester, de verhuurder van de studio en de ijscoman. Ondertussen is de detective gearriveerd. Hij is naar hen op zoek. Hij vindt dat zeeën op dieren lijken. Niets is voor hem gemakkelijker dan de zee zien, de zee horen in een schelp. Ook de grootmoeder denkt aan de zee, aan haar dochter en kleindochter. Zij zoekt haar toevlucht tot thalassotherapie en geeft zich over aan een algenpakking. De detective gaat pootjebaden terwijl de moeder in een strandstoel ligt, ‘haar lichte blinde gezicht vangt de zon op als een geopende hand’.
De kleine leert zwemmen als een kreeft, terwijl haar moeder en de badmeester in de zee een paringsdans uitvoeren. De personages beginnen op zeedieren te lijken, ontwikkelen tentakels, voelsprieten en zuignappen. De lokroep van de zee klinkt luider en luider. De dreiging neem toe. Stormen teisteren het badplaatsje, straten staan blank, kliffen storten in. Het zilt dringt door alle openingen en kieren naar binnen. Het meisje kijkt om zich heen, ziet niemand, ze voelt zich steeds meer verlaten. De schaduw van de detective komt dichterbij. Het vangnet om moeder en kind sluit zich langzaam. Onherroepelijk gevangen door de zee kan de vrouw geen kant meer op. Of is er toch nog een uitweg?
In ‘Zeewee’ krijg je geen vaste grond onder de voeten. Meegesleurd door de stroming kijk je met ogen als draaikolken naar menselijke tragiek. Darrieussecq brengt met het getij een stille hartslag in het verhaal, ritme in doorlopende tekst met zinnen als woeste baren. Wanneer het boek uit is, vraag je je af: Wat is er nu precies gebeurd, wie was wie, waar bevonden we ons? Verraderlijke zeespiegelingen, draaikolken en grondverzakkingen hebben je laten afdrijven en je zicht vertroebeld. Onderhevig aan zeeziekte, omgeven door klotsende golven, kan je de gebeurtenissen niet scherp in het vizier krijgen. ‘Zeewee’ laat je geen moment toe vat te krijgen op het verhaal. Toch ben je gekluisterd. Ook jou zal de zee niet meer loslaten.
Marie Darrieussecq: Zeewee, Studio 3005 (Uitgeverij Vleugels), Bleiswijk 2015, 112 p. Vertaling van Le Mal de mer door Mirjam de Veth. ISBN 9789078627159.
Geef een reactie