Boekendienaar in een mantel van literair stof
De ideale bibliotheek is als de toren van Babel, oneindig en ondoorgrondelijk. Al dwaal je er een leven lang de klok rond, al lees je dag en nacht, nog zal je geen fractie kunnen bevatten van dat organisme, gevormd naar beeld en model van het uitdijende heelal. (naar Umberto Eco)
Het is bloedheet. De boeken zweten. De rekken kraken. Boekendienaar schrikt op uit zijn overpeinzingen over de ideale bibliotheek. Tussen zijn wenkbrauwen verschijnt een zorgrimpel. Een blik op de thermo-hygrometer in de publieksruimte vertelt hem dat zowel temperatuur als luchtvochtigheidsgraad, met respectievelijk 33°C en 68%, veel te hoog liggen. Dat kan fatale gevolgen hebben.
Boekendienaar haalt een boek uit het rek om de conditie van de zelfklevende folie te controleren. Zoals hij vreesde, begint de lijm te smelten. De kaft voelt plakkerig, de rug is reeds spontaan gekraakt, het binnenwerk volop aan het verweken. Bij een eenvoudige aanraking verpulveren de bladzijden onder Boekendienaars handen.
De hele bibliotheek kraakt, steunt en zweet. Verslapte boeken vallen om en doen rekken overhellen. Tussen het scheefgezakte meubilair zwalpen oververhitte bezoekers met glazige ogen. Hun hersenen zijn verpapt. Ze slaan wartaal uit en botsen in het wilde weg tegen de rekken op. Koortsachtig zoekt Boekendienaar in de lijvige dossierkast naar instructies in geval van nood. Tevergeefs. Het is reeds te laat. De bezoekers ontwaken uit hun lethargische toestand en strompelen zij aan zij de boekentempel uit, brengen in een verwoestende cadans de wankele rekken aan het vallen.
Boekendienaar rent rond, boekenzorgkit in de hand, in een ultieme poging een levende stut te zijn voor tienduizenden boeken. Hij is de kapitein en hoe dan ook zal hij het zinkende schip niet verlaten. Het mag niet baten. De grond davert, de muren trillen. Finaal stort de bibliotheek in. Een reusachtige wolk van puin, smurrie en verpulverd papier hult Boekendienaar in een mantel van literair stof.
Een vrije dag voor Boekendienaar
Boekendienaar heeft een vrije dag. Hij begeeft zich naar het terras van het lokale theater, neemt plaats aan een beschaduwd rond tafeltje. Geheel passend bij zijn reputatie legt hij een verhalenbundel van F.B. Hotz geopend voor zich neer, bestelt een glas witte huiswijn, leunt genoeglijk achterover en kijkt om zich heen.
Sinds zesendertig uur struint een hittegolf door het land en dat valt te merken. Links van hem zitten zes Spaanstalige dames op wankele stoelen te schateren, liters bier voor zich uitgestald. Twee van hen schakelen over op de slappe lach, waarbij er eentje op de grond kukelt. De anderen lijken daar trots op te zijn want ze leggen, eveneens gierend, de hele vertoning op beeld vast.
Rechts van Boekendienaar is een supranationaal groepje artiesten gearriveerd, waarschijnlijk voor de voorstelling van vanavond. Volgt een eindeloze reeks broederlijke omhelzingen, waarna zich ten langen leste gespreksthema’s ontspinnen die zo onwaarschijnlijk zijn, dat Boekendienaar – die nochtans wel wat gewoon is – zijn oren nauwelijks kan geloven. Om al dat geklets te ontvluchten kijkt Boekendienaar nu recht voor zich uit.
In de goot aan de overkant van de straat ligt een half bewusteloze man, aan zijn ene zijde een lege fles, aan de andere een zieltogende duif met opengeslagen vleugels. Een brommer met knallende uitlaat trekt op en zoeft de straat uit. In het midden van het plein spelen drie kortgerokte meisjes haasje-over en heeft een man met hoge hoed een piano op wielen opengeklapt, waarop hij nu een populair Amerikaans jazzdeuntje ten beste geeft, terwijl hij zijn benen zijdelings hoog de lucht in zwaait. Twee artiesten in Boekendienaars rechterooghoek zijn op de vuist gegaan. Drank vliegt in het rond.
Ter afsluiting van deze mooie zomerdag ledigt Boekendienaar zijn glas en overloopt nog eens zijn hele blikveld. De duif is intussen dood, de dronkenlap in de goot heeft zijn maaginhoud geledigd, de Spaanse furies bestormen de kathedraal en in de verte klinken sirenes. Tevreden klapt Boekendienaar Hotz dicht. Hij heeft geen letter gelezen maar kan zich perfect inbeelden wat er geschreven stond. Vervuld van diepe liefde voor zijn medemens rekent Boekendienaar af en keert fluitend huiswaarts.
Boekendienaars poging tot uitputtende beschrijving van een plek in Parijs
Het zomert in Parijs. Boekendienaar is neergestreken op het terras van café de la Mairie aan de rand van een zonovergoten plein. In zijn schrift noteert hij datum, uur en weersgesteldheid. In 1974 deed Georges Perec, hier op Place Saint-Sulpice, drie dagen lang een poging om al wat hij zag minutieus te beschrijven. Net als Perec destijds, ziet Boekendienaar nummers van bussen en telt hij duiven die opvliegen en rondjes vliegen om de fontein. Ook stelt hij vast dat voetgangers zich op alle mogelijke manieren voortbewegen, met of zonder dingen op het hoofd, onder de arm of over de schouder.
Een schimmige gedaante, gehuld in een lange regenjas en in gedachten verzonken, steekt schuin het plein over en trekt Boekendienaars aandacht. In de vlotte golfslag van het haar en de inwaarts gekeerde blik meent Boekendienaar Patrick Modiano te herkennen, een halve eeuw jonger dan hij vandaag in werkelijkheid zou moeten zijn. Is de schrijver mogelijk verdwaald in de tijd? Boekendienaar knippert met zijn ogen, weifelt.
Verleden en heden vloeien voor Boekendienaars ogen ineen. De stad oogt plots zwart-wit, mistig en obscuur. Boekendienaar besluit de gedaante te volgen. Hij staat op, stapt uit Perecs geest, slaat de eerstvolgende straat in en ziet nog net de jaspanden van de jonge Modiano wapperend om de hoek verdwijnen. Boekendienaar versnelt zijn pas, volgt het geluid van voetstappen in de duistere stegen. In de verte hoort hij stemmen, ziet hij schaduwen. Plekken die decennia lang zwegen, onzichtbaar bleven, krijgen contouren en fluisteren hem het verleden toe. Door het verlichte raam van een groezelig café ziet hij de verloren jeugd aan de toog hangen. Eindeloos daalt hij trappen af, wordt steeds schimmiger. Als een schaduw van zichzelf loopt Boekendienaar verder. De gestalte van Modiano lost op in de mist. Boekendienaar is verdwaald.
Plots weerklinken achter hem voetstappen in de nacht. Abrupt draait hij zich om. Op de hoek van de straat, in het flauwe licht van een lantaarnpaal, ziet Boekendienaar de contouren van een man, waarin hij de wilde haardos van Georges Perec meent te herkennen. De schimmige gedaante grijnst hem toe.
Met een schok ontwaakt Boekendienaar. Hij knippert met zijn ogen tegen het felle zonlicht. Duiven vliegen op en maken nog een rondje om de fontein op Place Saint-Sulpice.
Een gombrowicziaanse dag voor Boekendienaar
Licht aangeschoten zit Boekendienaar met zijn smoel in zijn handen aan een hoekige tafel, bij een glas Pouilly-Fuissé. Knorrig door de hitte, aanschouwt hij de wereld om zich heen. Die wereld ziet er kunstmatig, zelfs theatraal uit. Bevangen door weerspannigheid zal Boekendienaar heden weigeren zich aan conventies te houden. Ostentatief poot hij zijn stoel neer buiten de afgebakende grenzen van het caféterras en kijkt de toeristen binnen de afbakening spottend aan. Provocerend slaat hij zijn glas in één teug achterover.
Boekendienaar gniffelt en lacht de dorpsgek toe, die sprekend op W.F. Hermans lijkt. De gek heeft postgevat aan de fontein en mompelt bozig voor zich uit. Gelach bij het volk. Wie is die mens? Wat is de mens, vraagt Boekendienaar zich af. Weerspannig zoekt hij het antwoord in Gombrowicz’ dagboek, dat opengeslagen ligt op de hoekige tafel. ‘Onnatuurlijk, anti-natuurlijk zelfs’, beweert de schrijver. Gombrowicz zag geen enkele reden om een band tussen mens en natuur te veronderstellen want de mens slaat zonder gewetenswroeging veertig vliegen dood op een dag.
Ooit werd het lijden als iets exclusief menselijks uitgeroepen, aldus Gombrowicz. Tegelijk eigende de mens zich de onschuld toe. Om de valse esthetiek compleet te maken, viel hij vervolgens op de knieën voor kunst en poëzie. Boekendienaar kijkt om zich heen. Waar valt hier ook maar een gram authenticiteit te bespeuren? Reclame, merken, maskers, snoepjes… wat een theater! In de winkeletalage naast het café ziet Boekendienaar alleen zichzelf weerspiegeld: zwijgend, geïsoleerd. Balorig schopt Boekendienaar tegen alles wat Gombrowicz niet zinde, inclusief zichzelf.
Gombrowicz schreef dat ernstige literatuur niet dient om problemen op te lossen of het bestaan te verlichten, wel om problemen te stellen en het leven te verzwaren. Van het dagboek hoeft Boekendienaar dus geen heil te verwachten. Hij spuwt op de grond. Moederziel alleen, laveloos, door het volk intussen beschimpt als een ordinaire dorpsgek, schuift Boekendienaar zijn stoel nog wat verder weg, tot hij in de brandende zon zit. Zijn glas is nog steeds leeg. Bevangen door dorst, hitte en bozigheid valt hij ten slotte van zijn stoel. Ach, wat maakt het ook uit, het is toch de laatste dag van zijn vakantie.
Boekendienaar flaneert
Boekendienaar is een flaneur. Althans dat verbeeldt hij zich, wanneer hij getooid met sjofele hoed en gepommadeerde snor in zijn beige linnen pak de boulevard op wandelt. Stroomopwaarts kuiert hij de zomerse dag tegemoet en laat zich meedeinen op het ritme van wandelaars en vaarders. Nu en dan houdt hij blijmoedig halt aan de oever van de Seine om de weerspiegeling van het wilgengebladerte op het wateroppervlak te aanschouwen. Reeds denkt hij aan bezielde formuleringen om later op de dag deze flaneerervaringen neer te pennen.
De gedachte aan ‘Le déjeuner des canotiers’, bijna anderhalve eeuw geleden hier aan de waterkant door Renoir op doek gezet, stemt Boekendienaar mild. Zijn blik wordt fluwelig, zijn ziel fijngevoelig. Op dit punt in het flaneerproces harmonieert hij volkomen met zijn omgeving, de natuur en de hele geschiedenis. Menig wandelaar en vaarder kijken hem tersluiks aan, omwille van zijn anachronistische voorkomen. Op deze plek zal echter niemand het wagen zijn fanatieke flaneergedrag te verstoren of te ridiculiseren. In deze contreien worden de volgelingen van de Maupassant – die de boulevard wel honderd keer op en af gewandeld heeft – nog gerespecteerd en geëerd. De flaneur is hier een beschermde soort. Hier kan Boekendienaar zijn volmaakte zelf zijn en, door de eeuwen heen, in dialoog treden met de zijnen.
Boekendienaar schrikt op uit zijn mijmeringen. Vanuit een lawaaierig motorbootje schreeuwt een groepje lacherige jongeren hem iets onverstaanbaars toe, waarbij ze zichzelf met de wijsvinger tegen het hoofd tikken. Boekendienaar wuift vrolijk terug. Deze dag is perfect, zijn maag knort. Vanavond is hij eetgast bij Alexandre Dumas in Château de Monte-Cristo, enkele kilometers stroomafwaarts. Hij verheugt zich reeds op Dumas’ specialiteit: gerookte berenpoot met schildpad. Met hem zal Boekendienaar ongedwongen van gedachten kunnen wisselen over deze dag en andere literatuur.
De bloedneus van Boekendienaar
Een bloedneus overkomt Boekendienaar wel vaker wanneer hij op stap is. Zeker wanneer hij onderweg een ijshoorntje eet en onmiddellijk daarna een heuvel beklimt. Zo gebeurde vandaag bij de beklimming van de Kantienberg richting Sint-Pietersabdij. In de boomgaard palend aan het historisch pand mag Boekendienaar graag verwijlen op herfstige dagen. Liefst eet hij er een gevallen peer, inspecteert vervolgens de druivenranken, om ten slotte een verhaal of gedicht van Robert Desnos te lezen, gezeten op een steen van een eeuwenoude ruïne.
Helaas is de weg naar de boomgaard vandaag bezaaid met hindernissen. Reeds in de Kantienberg stroomt het bloed ongeremd uit Boekendienaars reukorgaan. Zijn hemd en broek raken besmeurd. Boekendienaar diept enkele tissues op uit zijn boekentas en houdt die tegen zijn neus gedrukt, terwijl hij met geheven hoofd stokstijf stil blijft staan, rustig in- en uitademend.
In zijn linkerooghoek ziet Boekendienaar een schimmig, haarloos manspersoon schuin de straat oversteken, zijn richting uit. De kale man steekt een hand op en vraagt jolig, met een zwaar Brussels accent, of hij misschien een bloedneus heeft. Boekendienaar schrikt, bevestigt kortaf, wendt zijn blik af en probeert zich op zijn neus te concentreren. Door het schrikken is het bloeden verhevigd. De tissues zijn doordrenkt en Boekendienaars hele voorkomen wordt in ijltempo saignant.
De kale man is er nog steeds en begint zowaar vrolijk vragen te stellen: of dat daar de Sint-Pieterskerk is, of de boomgaard te bezichtigen vallen en of Boekendienaar hem een kleine rondleiding door de tuin wil geven. Tot zijn eigen verbazing neemt Boekendienaar spontaan de rol aan van toeristische gids, intussen rochelend en bloedend als het varken uit een verhaal van Robert Desnos. De man troont hem mee naar de ingang van de abdijtuin, vraagt of er misschien ook moordgeschiedenissen verbonden zijn aan de abdij. Bloederige moordgeschiedenissen… (de man knipoogt).
Gealarmeerd door de onrustbarende evolutie van dit absurde voorval, houdt Boekendienaar abrupt halt aan de tuinpoort. Hij lispelt dat hij zijn bloedneus onder controle moet zien te krijgen, spuwt de kale man ongewild bloed in het gezicht en draait zich een kwartslag om. De man grijnst en steekt Boekendienaar een visitekaartje toe, alvorens die zich helemaal omdraait en wegbeent. ‘Contacteer me wanneer je in Brussel bent,’ roept de man hem na, ‘dan geef ik je graag een rondleiding’. Boekendienaar haast zich de hoek om. Zijn neus stopt met bloeden.
Thuis bekijkt Boekendienaar het gedrukte visitekaartje van de opdringerige kwast: ‘PD, Film & theatre actor – Tour guide’. Daaronder, handgeschreven: ‘contact me’, met een verwijzing naar een YouTube filmpje. Het twee minuten durende filmpje toont een moordscène in iets wat ontegenzeglijk een abdijtuin is. Aan het einde van het bloederige filmpje draait de schimmige, kale moordenaar zijn gezicht naar de camera en grijnst Boekendienaar recht in het gezicht. Prompt begint Boekendienaars neus te bloeden.
De wraak van Boekendienaar
Luttele minuten na consumptie van de krant, vergezeld van een glas witte wijn, op zijn dierbaarste caféterras, wordt Boekendienaar er door een boze man van beschuldigd zijn paraplu te hebben ontvreemd. De boze man wijst een gespikkeld regenscherm aan, dat achteloos bengelt aan de rugleuning van Boekendienaars stoel. Met geheven vinger en toenemende boosheid waarschuwt hij dat hij niet zal tolereren dat iemand op zo’n brutale manier zijn bezittingen confisqueert.
Boekendienaar wendt zich een beetje af en denkt na. Hij is er zeker van dat dit zijn eigen paraplu is. De loodgrijze knoop aan het lintje heeft hij er zelf nog aangezet. Maar naar die uitleg heeft de boze man geen oren. Door de bank hecht Boekendienaar niet zo aan paraplu’s – hij verliest en ontvreemdt er doorlopend. Toch zal hij dit bolle, gespikkelde exemplaar met zijn leven beschermen. Er is onweer op komst. Reeds vallen de eerste, vervaarlijk dikke druppels. Boekendienaar draagt een boek bij zich – een chef d’oeuvre.
Kleine en middelgrote groepjes mensen hollen diagonaal over het plein, op zoek naar een beschutte plek. Boekendienaar zit niet onder een parasol en ziet zich genoodzaakt zijn omstreden paraplu op te steken. Dat komt hem op de toorn van de boze man te staan, die andermaal wijst op het identieke patroon aan de buitenkant van het nu opengeklapte scherm. Het bolle, krappe ding biedt slechts plaats aan een half lichaam en een boek. Zwakjes stelt Boekendienaar de boze man voor om samen naar een parapluwinkel te gaan. Zonder twijfel zal die felbegeerde paraplu daar ruimschoots beschikbaar zijn. Daar wil de toornige man niet van weten.
Geen sprake van dat Boekendienaar zijn boek zal opofferen. Hij besluit te vluchten. Pardoes staat hij op en steekt op een holletje diagonaal het plein over. Terwijl donder en bliksem op hem neerdalen, vervloekt de achterblijvende boze man hem hartgrondig, alvorens af te druipen richting parapluwinkel.
Een plotse windvlaag doet alle staken van Boekendienaars paraplu tegelijk omklappen en breken. Wat overblijft van het armzalige schermpje fladdert nu hulpeloos rond. Gelukkig komt er net een bus aan. Met het boek opgerold onder de arm trekt Boekendienaar een sprintje naar de halte en steekt alvast de gekromde staken van zijn voormalige paraplu de lucht in. Hij struikelt en komt ten val. Het boek valt in een plas. De bus scheert voorbij. Een golf water overspoelt boek en Boekendienaar.
Met een verbeten grimas komt Boekendienaar overeind. Hij raapt het doorweekte boek op, wringt het uit, kneedt het tot een knuppel. Een vastbesloten grijns verschijnt op zijn gezicht. Overmand door wraakzucht zet Boekendienaar koers naar de parapluwinkel.
Geef een reactie