
Honger, het romandebuut van de Noorse schrijver en Nobelprijswinnaar Knut Hamsun (1859-1952), is het relaas van een straatarme jongeman die tijdens een hongerwinter eind negentiende eeuw rondzwerft in Kristiania (het huidige Oslo). Het verhaal, gebaseerd op Hamsuns eigen ervaringen aan de zelfkant van de samenleving, is een merkwaardige mix van tragedie, ongebreidelde fantasie en snedige humor en straalt een uitgesproken vitalisme uit. Met Honger introduceerde Hamsun, geïnspireerd door Dostojevski, stream of consciousness in de (West-)Europese literatuur.
Op een krakkemikkige zolderkamer in de havenstad Kristiania woont een naamloze man zonder verleden (die ik gemakshalve Knud zal noemen: naar Knud Pedersen, Hamsuns echte naam). Het is herfst, ‘dat mooie, frisse jaargetijde waarin alles van kleur verandert en vergaat’. Knuds enige bezit zijn een deken, het plunje dat hij draagt en schrijfgerei. De rest heeft hij verpand. Hij kan de huur niet meer betalen. Om de hospita te mijden, gaat hij voor dag en dauw het huis uit om tot ’s avonds rond te zwerven, via de drukke winkelstraat Karl Johann naar de haven en het bos. Solliciteren heeft amper nog zin. Zijn kleren zijn zo versleten dat hij zich nergens als een fatsoenlijk mens kan vertonen.
Al dagenlang heeft Knud niet gegeten. Mismoedig slaat hij de blije gezichten van voorbijgangers gade. Misschien kan hij bij een krant tien kronen voor een artikel in de wacht slepen. Potlood en papier zijn het enige wat hij nodig heeft. Knud, een rechtschapen, goudeerlijk man, die liever zijn schoenen weggeeft dan zichzelf een worst te gunnen, heeft nogal wat merkwaardige hebbelijkheden. Wanneer hij met iemand in gesprek raak, dist hij het ene na het andere totaal uit de lucht gegrepen verhaal op. Een oude, halfblinde man op een bankje in het park, aanhoort zijn verzinsel over ene Happolati, Knuds zogenaamde huiseigenaar. Wanneer de oude man hem een kritische vraag stelt, valt Knud meteen uit: ‘Wel verdraaid man, denkt u soms dat ik hier de boel bij elkaar zit te liegen? (…) Denkt u soms dat die hele Happolati niet bestaat? Ik ben nog nooit zo’n kwaaie ouwe stijfkop tegengekomen! Wat bezielt u in vredesnaam?’ Waarna de halfblinde man opstaat, vertwijfeld weg schuifelt en de wankelbare Knud zijn aandacht weer op grassprietjes en zijderupsen richt.

De honger veroorzaakt een gapende leegte in Knuds hoofd. Nu eens rent hij als een razende door de straten van Oslo, balt zijn vuisten naar passanten en vervloekt God hartgrondig; dan weer brengt een plotse gewaarwording of gedachte hem in een euforische stemming. Zijn voortdurende stemmingswisselingen bepalen zijn doen en laten. Wanneer hij in een vlaag van inspiratie het ene na het andere blaadje vol pent, snelt hij zielsgelukkig naar de krantenredactie, zegt overmoedig zijn kamer op, pakt zijn boeltje en vertrekt. Dat zo’n gedrag weleens tot Knuds ondergang zou kunnen leiden is niet moeilijk te voorspellen. Geen geld, geen slaapplaats, geen eten: toch blijft Knud een eerzame, trotse man en weigert te bedelen.
Net op tijd komt er een reddende engel op zijn pad, waarna Knud zich even de rijkste man op aarde waant, spontaan cadeautjes uitdeelt, zich in de herberg te goed doet aan biefstuk en wijn, in een mum van tijd alles verbrast. Enkele dagen later zit hij weer in dezelfde precaire situatie als voorheen en probeert hij tevergeefs de knopen van zijn jas te verpanden. Angstvallig politieagenten ontwijkend, sluipt hij laat op de avond naar de haven, waar hij zich op een bankje installeert en naar de schepen kijkt. Om de knagende honger te verbijten, kauwt hij op een houtje. In een delirium verschijnt de raadselachtige prinses Ylajali voor zijn geestesoog en verliest Knud zich in de fantasiewereld, zijn ultieme toevluchtsoord.
Te koppig om hulp te vragen, te schuldbewust om iets te stelen, te trots om toe te geven dat zijn gedrag hem zal nekken, sjokt Knud verder. Zijn ogen verdwijnen bijna in hun kassen, zo mager is hij. ‘Geweten, zeg je? Flauwekul, je bent te arm om er een geweten op na te houden. Je hebt honger, man, je komt voor een belangrijke kwestie, het gaat om je eerste levensbehoefte.’ Koortsachtig zoekt Knud naar uitwegen uit zijn benarde situatie. Hij gaat langs bij alle mensen die hij kent, maar omdat hij liever zijn tong afbijt dan helder uit te leggen waar het op staat, ontwikkelt zich het ene na het andere misverstand en brengt geen enkele actie soelaas. Na het zoveelste moment van wanhoop, verandert een kleine observatie hem in een superwezen, blakend van levenslust. Hij knapt zienderogen op. Ongeremd speelt Hamsun hier met het gegeven van de übermensch die, gedreven door hartstocht en overtuiging, over bovenmenselijke krachten beschikt. Hoe hongeriger hij wordt, hoe geëxalteerder Knud begint te schrijven. De taal is zijn eerste levensbehoefte. Zijn imaginaire wereld verkiest hij boven voedsel, boven de werkelijkheid.
Ijdele hoop overvalt Knud wanneer hij een mysterieuze dame in het zwart (Ylajali!) ontmoet en verleidt. Zijn onvoorspelbare, radeloze gedrag jaagt haar de stuipen op het lijf en de idylle ontaardt in een catastrofe. In razernij vergrijpt hij zich net niet aan haar, wat hij achteraf betreurt. Knud begint zijn ‘teerhartige rechtschapenheid’ stilaan te verafschuwen. ‘Dat moest maar eens afgelopen zijn! Als ik op dit moment het spaargeld van een schoolmeisje op straat zou vinden, de laatste Øre van een arme weduwe, dan zou ik het geld oprapen en in mijn zak steken, het wetens en willens stelen en vervolgens de hele nacht als een blok slapen.’
Wanneer de winter aanbreekt, een guur, nat, mistig en donker seizoen, vindt Knud tijdelijk onderdak bij een barmhartige pensionhoudster. Hij mag op de bank slapen in de gang. Alweer werkt hij zich in de nesten omdat hij zijn mond niet kan houden over het onrecht in het gezin. En weer belandt hij op straat, waar bodemloze leegte en honger hem wachten. Beseffend dat hij in Kristiania reddeloos verloren is, gaat hij in een impuls aan boord van een goederenschip en keert de stad de rug toe…
Van de eerste tot de laatste bladzijde verrast, verwart, schokt en vertedert Knuds verhaal. Het originele taalgebruik, de onbeteugelde gedachtegangen en de weergaloze humor doen je snakken naar een vervolg. En jawel, dat is er! Onder de herfstster, het eerste deel van De zwervertrilogie, verscheen zopas in een vertaling van Marianne Molenaar, eveneens bij Uitgeverij Oevers.
Na een lang verblijf in Amerika, keert Knud uit verlangen naar zijn voormalige zwerversbestaan, het stadsleven de rug toe en zet voor het eerst in acht jaar opnieuw voet aan wal in Noorwegen. Onder de herfstster verhaalt in geuren en kleuren over Knuds herontdekking van het goede leven op het platteland, waar hem vanuit elke boom in het bos ‘een hemelse rust’ toezwijgt. Al weken heeft hij geen krant meer gelezen en toch leeft hij nog! De innerlijke rust van Knud (Hamsun verwijst meermaals naar de neurasthenie waaraan Knud lijdt) neemt zienderogen toe. Overdag loopt hij zingend over landwegen, ’s avonds trekt hij zich terug in het bos en kijkt naar de sterrenhemel. Samen met een jeugdvriend voert hij her en der klusjes uit. Hij wordt om de haverklap verliefd op de vrouw of jongejuffrouw des huizes en herinnert zich een ‘diepe en rijke mystiek van lang, lang geleden’. Hamsun trakteert de lezer op prachtige natuurbeschrijvingen: ‘Er kwam hier een aparte soort aardvlooien voor die ik nooit eerder had gezien. Ze waren klein en geel, niet groter dan een komma in lettergrootte acht, maar hun sprongen waren duizenden keren groter dan zij zelf.’

Knud slaat het aanbod van een vaste baan in de pastorie af, neemt afscheid van zijn vriend en trekt opnieuw de wijde wereld in. Voor hem gaat er niets boven buiten slapen en in het holst van de nacht ronddolen op kerkhoven, waar hij nagels van lijken verzamelt om er zijn zelfgemaakte pijpen mee te verfraaien. Hamsuns morbide trekjes en fascinatie voor de dood staan in schril contrast met de levenslust en euforie waarvan Knud overdag meestal blijk geeft. Met zijn nieuwe zwerverskameraad Falkenberg, een zangerig type, trekt hij naar het volgende dorp. Omdat zijn vriend een vervalst attest van pianostemmer kan voorleggen, krijgen ze een voet tussen de deur bij welgestelde gezinnen en komen aldus aan wat geld voor voedsel. Bij een kapiteinsgezin krijgen ze kost en inwoon in ruil voor allerlei klussen. Terwijl Falkenberg de charmeur uithangt, wijdt de eenzelvige Knud zich aan het ontwerpen en in elkaar knutselen van machines. Op een ingehouden, zelfkwellende manier flirt ook hij. Hij raakt alweer geobsedeerd door de vrouw des huizes, maar houdt zichzelf voor dat zij hem voor een nobele wilde aanziet, waardoor hij afstand kan bewaren. Om zijn frustratie te botvieren hakt Knud erop los in het bos. Hamsun wisselt voortdurend absurde situatiehumor af met subtiele zelfspot. Hij laat de overgevoelige Knud door de dagen zwalpen, van duistere diepten naar euforische hoogten en vice versa. Knuds onderdrukte hartstocht ontroert diep, door zijn authentieke onbeholpenheid en onzekerheid.
Gedoemd om te zwerven, vertrekt Knud midden in de winter, andermaal alleen. Uit dankbaarheid jegens de menslievendheid van eenvoudige lieden die hem tijdelijk onderdak bieden, verricht hij goede daden. Na een zoveelste amoureuze afwijzing verdrinkt hij zich in sloten whisky. Op een goede dag besluit hij alle hebberigheid uit zijn leven te bannen en voortaan als een ware stoïcijn te zwerven. Valt zo’n beslissing echter wel te rijmen met de Knud die we onderhand goed hebben leren kennen? Het is dus uitkijken naar het tweede deel van De zwervertrilogie…
Knut Hamsun: Honger, Uitgeverij Oevers, Zaandam 2022, 272 p. Vertaling van Sult door Adriaan van der Hoeven en Edith Koenders. ISBN 9789492068835.
Knut Hamsun: Onder de herfstster (De Zwervertrilogie I), Uitgeverij Oevers, Zaandam 2023, 144 p. Vertaling van Under hØststjernen door Marianne Molenaar. ISBN 9789493290204.
Hoi, een prachtige bespreking! Groetjes, Erik
LikeLike