
Na ‘Poging tot uitputtende beschrijving van een plek in Parijs’ kwam ik tot de conclusie dat Georges Perec zich op eenzame hoogte bevindt aan de top van de literaire Olympus. Evident is het niet om tot die conclusie te komen want wat Perec schrijft is rudimentair en transparant, de zoektocht is bij hem het doel. Dat de tekst dan soms met haken en ogen aan elkaar hangt en onaf lijkt maakt deel uit van dat zoekproces. Eens je daarin mee bent, zie je plots dat Perec de essentie van schrijven zocht en ook vond, mijns inziens.
Perec nam voor zijn experiment gedurende drie opeenvolgende dagen plaats op het Place Saint-Sulpice in Parijs. Hij vermeldt eerst datum, uur, exacte plaats (meestal een café) en de weersomstandigheden. Dan gaat hij over tot de beschrijving van alles wat hij bewust waarneemt (in de eerste plaats wat hij ziet). Tussendoor maakt hij kort melding van zijn handelingen: ‘Vraag om Roquefort Société de echte in het groene ovaal’ en beschrijft bondig wat er zoal gebeurt maar ook wat niet gebeurt: ‘Er komt geen water uit de fontein’.
Al snel blijkt dat Perec vatbaar is voor specifieke details zoals nummers en trajecten van passerende bussen, kleuren van auto’s of kledingstukken, manieren van dragen (in de hand, onder de arm, op de rug) en graden van beslistheid of gemotiveerdheid (wachten, flaneren, treuzelen, ronddwalen, ergens op afrennen, zich haasten, lanterfanten, met gedecideerde passen lopen). Perecs ongeneeslijke obsessie voor getallen speelt hem vaak parten: ‘Een vrouw die drie kinderen naar school brengt (van wie er twee langwerpige rode mutsen met pompon dragen)’. Zijn behoefte aan een getal zo nu en dan is dermate groot dat hij compassie voelt voor mensen die ook op een getal wachten: ‘Een oude vrouw zet haar hand boven haar ogen om het nummer van de bus te zien die eraan komt – ik kan aan haar teleurgestelde gezicht zien dat ze de 70 wilde nemen’.
Hij is getuige van vreemde gedragingen en micro-ongelukjes: ‘Mensen struikelen’. Onvermijdelijk slaat hij aan het vergelijken en associëren: ‘Twee mannen met een pijp en zwarte schoudertas – Een man zonder pijp met een zwarte schoudertas’. Perec stuurt er niet op aan, wel integendeel, maar na enige tijd ontstaat er vanzelf poëzie: ‘Een basset. Een man met een vlinderstrikje. De wind beweegt de boombladeren. Het is tien voor twee.’ En na uren in zijn cocon snakt hij al eens naar huiselijkheid, gezelligheid: ‘Een man stopt even om de grote caféhond te begroeten, die vredig voor de deur ligt.’
Naar het einde van het experiment toe stelt Perec zijn beperkingen vast: ‘zelfs als ik me als enige doel stel te kijken, zie ik niet wat er op een paar meter van mij gebeurt: ik merk bijvoorbeeld niet op dat er auto’s parkeren’. Hij begint ook, buiten zijn wil om, naar oorzaken te zoeken van bepaalde gedragingen, bijvoorbeeld waarom de duiven met regelmatige tussenpozen en zonder waarneembare aanleiding gezamenlijk een rondje vliegen over het plein. Hij grijpt de symboliek van momenten aan om af en toe even te pauzeren: ‘De klok houdt op met luiden – een 96 – het is kwart voor drie – Pauze’. Wat opvalt is dat naarmate de dag vordert, geluiden meer op de voorgrond treden: ‘Er zijn dwingende toetergeluiden te horen’. Op een dood moment stelt Perec zich evenwel vragen over zijn eigen uitputtende beschrijvingsgedrag: ‘Waarom die bussen tellen? Waarschijnlijk omdat ze herkenbaar en regelmatig zijn – ze delen de tijd in stukken, ze geven een ritme aan het achtergrondgeluid – uiteindelijk zijn ze voorspelbaar’.
Wanneer de avond valt ontspruiten prachtige sfeerbeelden aan Perecs pen: ‘Geopende paraplu’s – de auto’s doen hun lichten aan – veel mensen, veel schaduwen – de grond glinstert, het lijkt nu harder te regenen. Geclaxonneer – begin van een opstopping – ik kan de kerk nauwelijks nog zien, maar het café (en mezelf, schrijvend) zie ik nu bijna geheel weerkaatst in zijn eigen ruiten’. Perec twijfelt soms ook aan wat hij ziet: ‘Een man loopt voorbij met een maquette (is het echt een maquette? Het lijkt op wat ik me daarbij voorstel – ik zie niet wat het anders zou kunnen zijn).
Perecs blik raakt vermoeid en hij begint zich te ergeren: ‘steeds weer die appelgroene 2CV’s’. Hij twijfelt aan de zin van wat hij aan het doen is. Om zich toch wat te amuseren slaat hij met enige ironie, geboeide aandacht of leedvermaak taferelen gade: ‘Een man die (met veel moeite) zijn auto net heeft geparkeerd kijkt ernaar alsof hij hem niet herkent’. Een oordeel valt ook nu en dan naar het einde toe: ‘Er loopt een dame voorbij die net een lelijke kandelaar heeft gekocht’. Of een vooroordeel: ‘Er komt een propvolle bus voorbij, maar niet met Japanners’. Ook begint zijn verbeelding roet in het eten te strooien; zijn voornemen om louter te beschrijven wat hij waarneemt wordt nu en dan met de aanzet van een verhaal aangelengd. Hij probeert die drang in de kiem te smoren, maar dat lukt niet altijd.
Dit meesterlijk geschreven experiment inspireerde mij om een gelijkaardige oefening te doen. Mijn eerste bevinding: deze manier van schrijven is een uitstekende les in observatiekunst. In Georges Perec heb ik een leermeester gevonden.
Georges Perec: Poging tot uitputtende beschrijving van een plek in Parijs, Uitgeverij Vleugels, Bleiswijk 2017, 48 p. Vertaling van Tentative d’épuisement d’un lieu parisien door Kiki Coumans. ISBN 9789078627319.
Geef een reactie