De geur van oud behang

fotorcreated
Frans Budé

‘Waar het in dit huis om gaat, is de geur van het oude behang, het licht dat langs de zware eikenhouten deuren glijdt door de fraaie lange gang met zijn glas-in-loodramen, daar uitvloeit over het schitterende mozaïek van tegels. Het is de niet weg te denken tijd van vroeger, van opgeslagen herinneringen door anderen bewaard.’

Wie kent niet het gevoel van nostalgie naar een vervlogen kindertijd? Een gevoel dat je kan overvallen bij het openslaan van een oud familiealbum, het herontdekken van het ouderlijk huis, of het grasduinen in brieven van toen.

In het autobiografisch getinte ‘De dagen’ brengt Frans Budé het relaas van een jongen die opgroeit in een Nederlandse provinciestad, in de naoorlogse jaren ’50. ‘De jongen’ staat met beide voeten in het heden. Met een alwetende verteller schept Budé afstand en blikt hij nostalgisch terug op een gelukkige jeugd in een burgerlijk gezin. Immer aanwezig is de vader, de spil van het gezin. Hij is de held van de jongen. De strenge, godvruchtige moeder situeert zich meer op de achtergrond, hoewel haar invloed op de rest van het gezin dwingend is. Verder figureren nog een broer, een zusje, een norse oma, een bediende en enkele huisdieren.

Centraal in het decor staat de imposante, oude en statige woning. Een huis met een geschiedenis: onder de gewelven zou zich een Romeinse begraafplaats bevinden. De drogisterij van vader paalt aan het huis. Zowat iedereen in de buurt is klant bij hen. De jongen en zijn broer zitten bij de broeders op school. De eerste dag op school begint met een gebed. ‘Zo leren we nooit iets,’ denkt de jongen. Zijn nuchterheid zet meteen de toon. Toch is het voor de milde, meegaande jongen vanzelfsprekend om te leven in een wereld van geboden en verboden.

Het verhaal begint bij de geboorte van de jongen. Dan gaat het chronologisch verder, via zijn eerste stapjes, naar zijn vroegste passie: stenen en oude munten zoeken (bloemen plukken lijkt hem eerder iets voor meisjes). Het leven van de jongen is een aaneenschakeling van avonturen. Zijn ontdekking van de wereld gaat gepaard met heftige zintuiglijke ervaringen, de ontwikkeling van een rijke fantasie, de verwerking van dagelijkse prikkels via intense dromen en nachtmerries. De avonden brengt hij het liefst door met een boek in een rookstoel bij de kolenkachel of draaiend aan de knop van de radio.

Op paaszondag betreedt Zijne Heiligheid paus Pius XII de huiskamer om ‘op een gedragen, maar toch zangerige toon zijn zegen over stad en wereld uit te brengen.’ Het gezin is diep doordrongen van het katholieke geloof: dagelijkse kerkgang, gebed voor de maaltijd, de almacht van klokken, het voortdurende besef van het bestaan van hel en vagevuur. Dat beklemt de jongen soms, maar hij doet goedmoedig wat van hem verwacht wordt.

Vaders drogisterij is volgestouwd met flessen, flacons, tubes en blikken. Er is ook een parfumerieafdeling. Aan het inpakken van geschenkjes en het versieren van de etalage heeft zijn vader een beroepsmisvorming overgehouden: hij legt overal strikken in. De jongen volgt de gesprekken die vader in de winkel met de klanten voert en raakt zo op de hoogte van het wereldnieuws. Soms gaat het gezin ’s avonds in de winkel op een rij stoelen zitten, met uitzicht op straat. Vader schakelt de lichten achter hen uit en zet de radio aan. Door de muziek lijkt het of de mensen buiten anders gaan lopen. ’s Zondags tovert zijn vader de winkel om tot operettehuis, waar hij uit volle borst ‘Dein ist mein ganzes Herz’ zingt. Hier toont zich een licht excentrieke vader, de enige in het gezin die af en toe werkelijk uit de band durft te springen. De jongen bewondert zijn vader mateloos.

Memorabele gebeurtenissen in het leven van de jongen passeren de revue. Carnaval in de stad betekent: drie dagen lang feest, zottigheid en plagerijen, kommer en kwel vergeten. De komst van de fotograaf brengt enkele barstjes in de burgerlijke façade aan het licht. Toch doen ze braaf wat de fotograaf van hen verwacht: ‘Iedereen iets vrolijker graag. Wil oma misschien ook even lachen?’ De eerste kennismaking van de jongen met de lucifer eindigt ermee dat het magazijn in de fik komt te staan. Omdat hij niet op zijn knieën om vergiffenis wil vragen, neemt moeder hem mee naar een exorcist. Waar de jongen van gruwt is een kappersbezoek. Vaak is het lang wachten voordat hij aan de beurt is en ergert hij zich aan volwassenen die graag voorkruipen. De dag dat zijn vader het knippen overneemt, wordt het helemaal rampzalig. Zijn broer en hij staan voor schut. Nog een gedenkwaardige gebeurtenis in het leven van de jongen is de ontsnapping van Goudvis. ‘Vader als een bezetene de tuin in, vóór het afvoerputje laat hij zich op zijn knieën vallen. ‘Hebbes!’ horen ze hem roepen.’ Neefje Johan, die aanwezig was bij de spectaculaire reddingsoperatie, schrijft er een opstel over en wint tot grote vreugde van vader een prijs. De bewondering van de jongen voor zijn vader begint  naar idolatrie te neigen.

Maar dan wordt hij twaalf. Met een toenemend gevoel voor rechtvaardigheid beleeft de jongen de dagen. Hij gedraagt zich almaar opstandiger. Plots begint hij zich te ergeren aan zijn ouders, ooms, tantes. Hun gedragingen worden voorspelbaar. Niet alleen clichés en diepgewortelde tradities beginnen hem te storen. Ook kleine dingen: ‘Als hij met zijn vader over straat loopt, neemt die geregeld zijn hoed af om mensen te begroeten. Hoed op, hoed af, hij weet niet beter.’ De jongen droomt van andere werelden, verre landen, verandering. Tot zijn ouders aankondigen dat ze binnenkort zullen verhuizen naar een ander wijk. Een rampzalige beslissing in de ogen van de jongen.

Hoe kan hij nu afscheid nemen van zijn glorieuze kindertijd, van dat oude, vochtige huis vol herinneringen, van hun levendige buurt? Nostalgie maakt zich meester van de jongen. Meer en meer identificeert hij zich met Rémi in Alleen op de wereld. ‘Met lood in de schoenen loopt hij door de winkel, ontsluit de voordeur en staat in de portiek. (…) Een laatste blik in de etalage. Leeg. De jongen ziet zichzelf weerspiegeld, beter dan ooit.’

Frans Budé schept in vloeiende taal een rijk geschakeerd portret van een gevoelige jongen met een rijke fantasie. Zijn kijk op de opgroeiende jongen, in een wereld waartegen hij zich later zal afzetten, is goedmoedig. Budé laat in ‘De dagen’ vooral de goede en mooie kanten zien van wat toen vanzelfsprekend was: behoudgezindheid, schone schijn, vroomheid, conventies, een wereld van gebod en verbod. Met een nostalgie die niet zwaarmoedig is, met een mildheid die ontroert.

Plaats een reactie

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑