Ultrakort verhaal: ‘Een park vol mensen, een muziekkoepel in het park, een orkest in de muziekkoepel, een trompettist voor een orkest, een wesp rond het hoofd van de trompettist. Een menigte in een park die luistert naar een trompettist die vloekt omdat hij in zijn nek gestoken wordt door een wesp. En dan is er die tweede wesp, waar nog niemand van weet, die zo dadelijk de trompettist gaat steken – in zijn lip.’
Volgens theatermaker Warner van Wely is het denken een eigenwijze hond die zich niet laat aanlijnen. In ‘Eén’, een bundel zeer korte verhalen, laat hij zijn hond alle kanten op draven. Van Wely’s uitgangspunt is: chaos. De 142 verhalen hebben op het eerste gezicht niets met elkaar te maken. Of toch zo weinig dat je onvermijdelijk verbanden begint te zoeken. De bundel begint met verhalen van vijf, zes regels. Geleidelijk worden ze langer, uiteindelijk een volle pagina lang. Dan eindigt het boek. Van Wely heeft zijn punt gemaakt.
Bewust brengt van Wely in zijn verhalen geen orde aan in de dingen. De mens is niet de regisseur van de wereld; de dingen zijn dat. De auteur dicht aan elk wezen, ieder ding of begrip denk- en waarnemingsvermogen toe. Bijvoorbeeld aan de vaas in de vazenwinkel, die mijmert over individualiteit en een andere functie wil in een huishouden met smaak voor het goede. Zij zou zichzelf bijzonder geschikt vinden als karaf. De auteur slaagt erin zelfs de ultrakorte verhalen van vijf, zes regels densiteit, eenvoud, spanning, diepgang en luchtigheid tegelijk te geven. Het steeds wijzigende perspectief wekt een gevoel van verwarring en vervreemding op. Afwisselend komen voorwerpen, begrippen en levende wezens aan het woord. Vanuit het standpunt van een kanaal zonder water geniet je met volle teugen mee van de ontstane scheepvaartchaos. Plots ben je gebabbel dat als een wolk neerdaalt over groepjes mensen, in een volstrekte magie van woorden die nergens over gaan. Vervolgens ben je een lijk dat zich laat klaarmaken, wassen, schminken, kammen en in een net pak steken voor een begrafenis en het advies krijgt om nu vooral goed op te letten.
Van Wely observeert het gedrag der dingen, dieren, mensen, die in hun dagelijkse leven met kleine en grote bekommernissen geconfronteerd worden. Hoe banaal, belangrijk of dramatisch is het probleem van een muur die telkens weer omvalt, hoe goed ie ook gestut wordt? Is het erg om te sterven midden in een middelmatig leven? Wat doe je wanneer je als boeddhist je zelfbeheersing verliest en in een driftbui de helft van je huisraad vernielt? Wat moet je als tomeloos ambitieus varken, dat sinds zijn prilste bewustzijn weet wat zijn onherroepelijke bestemming zal worden?
Op dit punt in de bundel kost het je al lang geen moeite meer om over de menselijke maat te gaan nadenken aan de hand van executiewerktuigen. ‘De worgpaal, de elektrische stoel, het kapmes, de strop, de guillotine, de injectiespuit en de blinddoek zijn afgestemd op de gangbare afmetingen van het menselijke lichaam, dat wil zeggen op de omvang van de billen, de rug, de hals, het gemiddelde gewicht, de hoogte van de nek als iemand knielt, de omtrek van de hals. Alles past.’ Het vuurpeloton, daarentegen, vindt van Wely overdreven.
Met de verbreding van je blikveld neemt ook het aantal potentiële problemen exponentieel toe. Je ziet jezelf geprojecteerd op alles en alles op jou. Het wordt druk in je hoofd. De wereld verandert ingrijpend, je gaat anders kijken, anders denken. Wie of wat ben je eigenlijk? Uiteindelijk daagt het je: in van Wely’s wereld der dingen en begrippen ben je helemaal niet belangrijk. Vervolgens daalt tot je eigen verbazing rust over je neer.
Geef een reactie