In De schimmelruiter (Der Schimmelreiter, 1888), een raamvertelling die zich grotendeels halfweg de achttiende eeuw afspeelt, reconstrueert de Duitser Theodor Storm (1817-1888) de legende van Hauke Haien, een ambitieuze dijkgraaf in Noord-Friesland. Storm was een vertegenwoordiger van het ‘poëtisch realisme’ in de literatuur. Aanvankelijk schreef hij vooral lyrisch. Naarmate hij ouder werd, kreeg zijn proza een meer verhalend karakter en werd donkerder door een groeiend tragisch levensbesef. Enkele maanden na het voltooien van de roman overleed Theodor Storm.
De invloed van de Duitse Romantiek is sterk aanwezig in De schimmelruiter. Onstuimige natuurelementen, de wilde hoefslag van een paard, de wapperende mantel van de ruiter, schuimkoppen op aanrollende golven: de mystieke schilderijen van Caspar David Friedrich doemen voor je geestesoog op.
Noord-Friesland, circa 1825. In de schemering waarin hemel en aarde niet meer te onderscheiden zijn, draaft een man (de verteller) te paard door de vrieskou naar zijn reisdoel. Het wordt aardedonker en om hem heen huilt de wind. Plots: ‘een gestalte op een paard, een hoogbenige, magere schimmel; een donkere mantel fladderde om zijn schouders en terwijl hij mij in vliegende galop passeerde, keken mij vanuit een bleek gezicht twee vurige ogen aan.’ In een herberg verderop verneemt de reiziger van het aanwezige gezelschap dat hij ‘de schimmelruiter’ heeft gezien. Verontrust kijken de aanwezige dijkgraaf en de leden van het polderbestuur elkaar aan. In een hoek van de herberg slaat de oude schoolmeester het gebeuren gade. Wanneer de verteller nieuwsgierig informeert naar de mysterieuze schimmelruiter, vertelt de schoolmeester hem het levensverhaal van Hauke Haien.
Hauke Haien was een boerenzoon die in het midden van de achttiende eeuw opgroeide aan de Noord-Friese kust. Hij was een rekenkundig wonder en bestudeerde minutieus de dijken in de omgeving van het dorp. ‘Ze deugen niet, vader!’ zei hij. Vanop de dijk overschouwde hij de lege, weidse polder aan de ene kant, aan de andere het onafzienbare strand en de waddenvlakte. Het was of ‘heel de wereld in een wit doodskleed was gehuld.’ Uit de nevelen leken donkere gestalten op te rijzen. De pientere Hauke treedt in dienst bij de dijkgraaf, helpt hem bij zijn berekeningen. In het dorp vindt ondertussen het jaarlijkse winterfeest plaats, met breugeliaanse taferelen: rijkelijk gevulde tafels en een wedstrijd ‘ijskegelen’, waaraan jonge, sterke mannen uit naburige dorpen deelnemen. De toeschouwers zijn ‘oudere mannen, in lange mantels, bedachtzaam aan hun korte pijpjes trekkend’ en ‘vrouwen in omslagdoeken en jakken, soms met kinderen aan de hand of op de arm’. Storm geeft levendig gestalte aan het Friese dorpsleven, het barre klimaat, de voortdurende strijd tegen het wassende water, het kwetsbare vee op de eilandjes, de ruwe maar hartelijke inwoners, de onderlinge solidariteit. En het bijgeloof.
Na de dood van de oude dijkgraaf huwt Hauke diens dochter en neemt zijn functie over. Hij koestert de ambitie een nieuwe dijk te bouwen, die het land tegen de gevreesde, vernietigende stormvloed zal beschermen. Zijn verzoekschrift wordt bekrachtigd en hij kan, ondanks hevige tegenstand van de dorpelingen, met de werkzaamheden starten. Een landmeter wordt aangesteld, eigenaars van landerijen worden bijeen geroepen. Arbeidskrachten zijn er genoeg. Hauke stort zich op zijn werk. Geobsedeerd door het schrikbeeld van een doorbrekende dijk, rijdt hij op zijn schimmel ter inspectie heen en weer langs de werken en maakt koortsachtig berekeningen. Zijn paard is volgens de dijkarbeiders door de duivel bezeten. Ze kijken Hauke met een duistere blik aan, wanneer hij halt houdt om hen te prijzen. Ze noemen hem ‘de schimmelruiter’. ‘Zelf weet de schimmelruiter niets van het geheimzinnige waas waarmee hij omgeven was.’ Haukes ogen gaan steeds meer fonkelen, hij vermagert zienderogen. Om zijn knokige schouders wappert zijn donkere mantel in de wind. Aan het kraambed van zijn doodzieke vrouw, net bevallen van een zwakzinnige dochter, twijfelt Hauke voor het eerst openlijk aan God. Hauke wordt gemeden door de dorpelingen. Hij vereenzaamt en gedraagt zich steeds dictatorialer.
Nu en dan keren we terug naar de verteller in de herberg, waar het gezelschap van de dijkgraaf het bericht krijgt dat er een gat in de dijk is geslagen en dat op de plaats van de dijkbreuk de schimmelruiter zich in het water zou hebben gestort. De dijkgraaf en zijn getrouwen rijden uit om poolshoogte te nemen. De schoolmeester herneemt Haukes levensverhaal; de verteller hangt aan zijn lippen (wat er niet allemaal mogelijk is in een raamvertelling met dubbele omlijsting!).
Wanneer in een helse stormwind en onder kille regens nog één laatste gat in de nieuwe dijk gevuld moet worden, gaan de arbeiders met man en macht aan de slag. Bijgeloof fluistert hen in dat een levend wezen geofferd moet worden om de dijk te beschermen. Dat maakt de dijkgraaf woest. Er gaapt een afgrond tussen zijn wetenschappelijke, rationele denken en het bijgeloof van zijn dorpsgenoten, die hun lot in handen van het hogere leggen. In de tegenstelling tussen rede en bijgeloof en het spanningsveld tussen een kritisch individu en een goedgelovige gemeenschap ontwikkelt zich het drama. Er gebeuren vreemde dingen: sneeuw in de zomer, velden die wemelen van het ongedierte. De dorpsbewoners zijn ervan overtuigd dat grote rampspoed over Noord-Friesland zal komen. Er breekt een storm los, zoals ze nog nooit hebben gezien. Bij nacht en ontij rukt de dijkgraaf spoorslags uit om de dijken te gaan controleren. ‘De schimmel lijkt wel bezeten. (…) Vanaf het water achter de dijk kwam steeds heviger een dof gebulder, alsof het alles wilde verzwelgen.’ Dreigend rijzen bergen water voor hem op. Het gevreesde lijkt zich te voltrekken.
De verteller vraagt zich af wat waar is van de legende van de schimmelruiter en wat berust op bakerpraatjes. De oude schoolmeester haalt de schouders op en mijmert dat er nu misschien geen gifbeker meer wordt gegeven aan mensen als Hauke Haien en dat dergelijke mensen ook niet meer aan het kruis genageld worden. ‘Maar een vechtersbaas of een kwaaie paapse stijfkop tot heilige verklaren, of van een flinke vent die met kop en schouders boven ons uitsteekt, een spook of een duivel maken – dat gebeurt nog elke dag.’
De maatschappijkritiek in Storms roman is verbazend actueel. Het verhaal van de schimmelruiter is tijdloos en manifesteert zich ook nu, zij het in een ander kleedje. Ook vandaag zien we hoe tomeloze ambitie en eerzucht tot dictatoriale neigingen leiden. We zien het conflict tussen propaganda en waarheid, progressiviteit en behoudgezindheid, wetenschap en religie, scepticisme en goedgelovigheid, in volle hevigheid woeden. De uitkomst wordt vaak bepaald door de kracht van het gebrachte verhaal. Storm benadrukt die afhankelijkheid nog door de plot in de allerlaatste zinnen een verrassende wending te geven. De schimmelruiter is een verduiveld sterk verhaal.
Theodor Storm: De schimmelruiter, L.J. Veen Klassiek, Amsterdam/Antwerpen 1991, 2018, 144 p. Vertaling van Der Schimmelreiter door Kees de Both. ISBN 9789020415841.
Geef een reactie