‘Vier decennia neoliberalisme hebben ervoor gezorgd dat we de meenten niet langer herkennen, dat we onderwijs en kennisvergaring zijn gaan begrijpen als onderdeel van de diensteneconomie in plaats van als gedeeld leerproces, een woning als investering in plaats van als noodzakelijke levensbehoefte, een stad als vastgoedmarkt in plaats van als gezamenlijk gecreëerde sociale en culturele ruimte, en data als instrument om consumenten te manipuleren in plaats van als het product van gemeenschappelijke, creatieve en effectieve arbeid.’
‘Commons’ of ‘meenten’ kennen een lange traditie als plekken die gemeenschappelijk beheerd en gebruikt worden. Decennialang neoliberaal beleid heeft echter geleid tot grootschalige onteigening en privatisering van gemeenschappelijk bezit en publieke diensten, met als gevolg een herverdeling ‘naar boven’. Crisis na crisis is de situatie er niet beter op geworden, wel integendeel. Miljardeninjecties (in de vorm van belastingvoordelen en staatssubsidies) in de financiële sector en multinationals worden systematisch afgewenteld op de burger. Hoewel weinig mensen vandaag nog geloven in de ‘natuurlijke orde’ van de markt, wordt ieder verzet in de kiem gesmoord, wordt de burger misleid en worden, om de aandacht af te leiden van het werkelijke probleem, telkens nieuwe vijandbeelden gecreëerd (vluchtelingen, moslims, werklozen, antivaxers,…).
Wat zou er gebeuren wanneer we de meenten als uitgangspunt namen voor een alternatieve politiek? In zijn jongste boek, Wat we gemeen hebben – Een filosofie van de meenten, steltThijs Lijster ‘gemeenzin’ of ‘commonisme’ voor als alternatief voor het overheersende neoliberalisme dat tot almaar meer catastrofen leidt.
Een perspectiefwisseling dringt zich hoe dan ook op. Daarvoor moeten we radicaal anders denken en kijken. In het eerste deel licht Lijster toe wat neoliberalisme zoal omvat: zowel een theorie als een vorm van overheidsbeleid, een ideologie én een cultuur. Een neoliberale staat grijpt actief in om markten te scheppen, zelfs waar die eerst niet waren (het onderwijs, de zorg, openbare nutsvoorzieningen) en schrikt er niet voor terug de staat zelf naar marktmodel te organiseren. Deze heersende ideologie is intussen (althans in het Westen) zo vanzelfsprekend geworden dat er nauwelijks nog over gepraat, dat ze niet langer herkend wordt. ‘We vreten het en ademen het’: neoliberalisme is overal om ons heen. Sinds de coronapandemie zagen de tien rijkste mensen op aarde hun vermogen verdubbeld. Met de beurzen gaat het uitstekend en bestaande ongelijkheden worden continu vergroot.
Met lede ogen kijken we toe hoe kosten en verantwoordelijkheden op het individu afgewenteld worden, de publieke sector ontmanteld wordt. Toch doen we niets om dit te verhinderen. Waarom?
Volgens Lijster omdat we het neoliberalisme geïnternaliseerd hebben. Onze cultuur en onze taal zijn ernaar gevormd. Voor zowat alles hanteren we managementjargon. Er is nauwelijks nog onderscheid tussen productie en consumptie. We zijn immers zelf koopwaar geworden. We consumeren elkaar. Daarenboven is het neoliberalisme uitgegroeid tot een reusachtig bureaucratisch monster. We hoeven er niet in te geloven opdat het beter zou werken. Deze ideologie draait niet om wat je gelooft maar om wat je doet. Het volstaat om mee te bewegen. Zolang we ons als marktspeler blijven gedragen, houden we het systeem mee in stand. We zijn ‘gepersonifieerd kapitaal’ en weten dat heel goed. Toch blijven we het spel meespelen. We consumeren intussen zo compulsief, dat we ons er geen vragen meer bij stellen.
Deze inzichten hebben niet geleid tot een grootschalige gedragsverandering. Wat zijn de mogelijke gevolgen daarvan? Omdat we onszelf niet bij machte achten, het systeem ‘van onderuit’ te veranderen, groeit de behoefte aan autoritaire leiders (met inbegrip van de daarmee verbonden esthetiek, symboliek en individuele boodschap). Het fascisme was volgens Lijster geen revolte tegen het liberale kapitalisme, maar net een uitvloeisel of verlengstuk daarvan. De existentiële eenzaamheid die het kapitalisme in het individu opgewekt heeft, leidt tot een verlangen naar onderwerping en naar een autoritaire staat als toevluchtsoord. Erich Fromm wees in dat verband op de onderontwikkeling van het ego bij de gewone mens. De woede van de massa ontlaadt zich op wie opvalt en geen bescherming geniet. De essentie is om tot de veilige groep te behoren. We laten collectief na de objectieve maatschappelijke krachten te analyseren die onverdraagzaamheid produceren en reproduceren. Het wordt er ook helemaal niet efficiënter op, wel gedisciplineerder.
Terug naar de meenten. In oorsprong is de ‘meent’ een gebied dat niemands exclusieve eigendom was en waarvan de omwonenden gemeenschappelijk gebruik konden maken (hout sprokkelen, klein wild vangen, varkens laten eikelen, …). De meenten vormden een cruciale voorwaarde voor een groot deel van de bevolking om in hun levensonderhoud te voorzien. In 1217 werd in Engeland een verdrag afgedwongen ter bescherming van de ‘commons’. In de loop van de moderne geschiedenis kwam het proces van ‘the enclosure of the commons’ (de stille diefstal van de meenten door rijken en machtigen) op gang. Het is een ‘stille diefstal’ omdat ze gefaciliteerd wordt door de wet en daarom niet als diefstal wordt herkend. Met de onteigening van de meenten ontwikkelde zich het kapitalisme. Terwijl aarde, water, lucht en fossiele brandstoffen vroeger als ‘res communes’ of ‘commonwealth’ werden beschouwd, bestaan er nu talloze privéstranden, is er een wereldwijde handel in emissierechten, verdienen multinationals miljarden met drinkwater, werd het auteursrecht ingevoerd, werden digitale meenten gemonopoliseerd en kan zowat alles gepatenteerd worden. Tegenwoordig worden die onteigeningen afgedwongen door mondiale instituties als het IMF, de Wereldbank en het WHO. Tegelijkertijd wordt een kunstmatige schaarste gecreëerd.
Een platform als Wikipedia toont aan dat het wel degelijk mogelijk is om een zeer uitgebreide digitale bron gemeenschappelijk te beheren. Platforms inrichten als meenten betekent dat we ze collectiviseren en niet ten dienste stellen van winstmaximalisatie. De vernietiging van de meenten is allesbehalve een historische noodzakelijkheid, benadrukt Lijster. Er liggen politieke keuzes aan ten grondslag en de onteigening van de meenten is nog steeds aan de gang. Onze privacy ligt bij het afval. Surveillance is vanzelfsprekend geworden. Waar gemeenschappelijke waarde geproduceerd wordt, ligt in een mum van tijd exploitatie op de loer. Het hedendaagse kapitalisme is voor zijn productie echter sterk afhankelijk van communicatie, creativiteit en de uitwisseling van kennis, ideeën en cultuuruitingen. Dat maakt het echter ook kwetsbaar en geeft ons als consumenten, producenten veel meer macht dan we denken.
Lijster roept op om gemeenschappelijke ruimten (een volkstuintje bijvoorbeeld) samen te beheren, samen regels voor het gebruik op te stellen en daarbij steeds het gemeenschappelijk belang voor ogen te houden. Bij het organiseren van een meent is het ook belangrijk een zekere vorm van wanorde, speelruimte, ruimte voor het onverwachte toe te laten. De meent is een organische plek, waar niet strijd en bezit centraal staan, maar zorg en solidariteit.
Bewegingen die zich historisch tegen het (neo)liberalisme verzet hebben, vertrokken dikwijls vanuit de ‘logica van de Leviathan’, waarin het individu buigt voor de hogere autoriteit waaraan hij al zijn macht overdraagt, in de vorm van een ‘sociaal contract’. In het sociaal contract wordt gedeelde verantwoordelijkheid uitbesteed aan de staat. In wezen geldt hier gewoon hetzelfde paradigma als bij het neoliberalisme, met een omkering van de waardering: de gemeenschap krijgt het primaat over, en gaat ten koste van, het individu. De vraag is hoe we de begrippen ‘gemeenschap’ en ‘individu’ op een andere manier kunnen denken. Lijster vertrekt van een ‘ik’ dat niet los van ‘de ander’ staat en allerlei sociale, materiële en ontologische relaties omvat.
Omdat de gemeenschap zowel het eigene als het andere omvat, is ze voorbestemd om onvolledig, afhankelijk en in wezen contradictorisch te blijven. Zorg, liefde, solidariteit moeten kernbegrippen zijn binnen ‘de gemeenschap’. Omdat die waarden dermate indruisen tegen het begrip van ‘het eigene’ in de hedendaagse samenleving, moeten ze intensief doorleefd worden eer ze de gemeenschap eigen kunnen worden. Om de stap naar het domein van het bewustzijn te zetten, introduceert Lijster de term ‘gemeenzin’, of ‘common sense’ in de betekenis van ‘gemeenschappelijk zintuig’. Gezond verstand met toevoeging van het zinnelijke of zintuiglijke, opdat we de meenten niet alleen kunnen begrijpen maar ook ervaren. Meenten bestaan immers niet als dingen op zichzelf maar zijn afhankelijk van hoe we ze begrijpen en behandelen.
Wat met de schaal van de meenten? Gemeenschapsgevoelens en -verbeeldingen kennen geen fysieke grenzen meer. Lijster werpt een blik op de toekomst van de meenten aan de hand van drie sterke verhalen. We hebben nieuwe verhalen en verbeeldingen nodig om onszelf als mensheid richting te geven en een perspectiefwisseling mogelijk te maken. In het eerste van drie sterke verhalen over de mogelijkheid van een postkapitalistische wereld, schetst Lijster een ‘volautomatisch luxecommunisme’, als de wensdroom van degenen die de technologische ontwikkeling willen versnellen tot voorbij de schaarste. Lijsters kritiek hierop is dat automatisering van het affectieve ernstige problemen kan veroorzaken; hij acht dit wereldbeeld het meest utopische van de drie. Het tweede verhaal noemt hij ‘ecologisch oorlogscommunisme’: een vorm van ‘realpolitik’, waarbij een links-autoritaire overheid draconische maatregelen afdwingt om gedragsverandering te realiseren. Dit neigt uiteraard naar totalitarisme, waar Lijster niet helemaal afkerig tegenover staat, mits voldoende draagvlak bij en democratische controle door de bevolking. Tot slot is er het verhaal van het ‘acid communisme’: een ‘ongekende esthetisering van het alledaagse leven’, waarin we gezamenlijk een volstrekt andere manier van leven en bewustzijn ontwikkelen. In de roes van collectieve ervaringen voelen we onszelf onderdeel van een groter geheel en kunnen we onze verlangens bevrijden van ‘het monopolie dat het kapitaal er op dit moment op heeft’. Lijster vraagt zich af in hoeverre die drie alternatieven elkaar kunnen aanvullen en versterken.
Lijster bouwt voort op inzichten uit het verleden. Hij laat talloze filosofen, economen, schrijvers en politici die zich ooit over deze kwestie bogen met elkaar dialogeren. Jammer genoeg houdt Lijster nogal vast aan het traditionele links-rechts denken. Waarom zouden we in die polariserende termen blijven denken bij de ontwikkeling van ‘gemeenzin’? Lijster ziet de strijd om de meenten als een exclusief rood-groene strijd. En toch ontwikkelt hij in het hoofdstuk ‘Commonisme’ het idee om verschillende belangen, waarden en identiteiten en verschillende vormen van politieke strijd met elkaar te verbinden.
Het ‘commonisme’ staat voor een terugkeer naar de verzorgingsstaat, gefundeerd op de herverdeling van kapitaal, louter ten dienste van de meenten en niet in dienst van het kapitaal. Lijster stelt terecht dat we af moeten van de moderne vooruitgangslogica en de drang om almaar meer markt te creëren. Essentieel is dat we voorkomen dat het een centralistisch en ondemocratisch systeem wordt en andermaal verwordt tot bureaucratisch staatskapitalisme. Voorts pleit hij voor kleinschaligheid in combinatie met de ‘planetaire’ (in plaats van globale) gedachte, voor een politiek die zowel het lokale als de diversiteit van gezichtspunten en levenswijzen omarmt.
De meent als circulair, zichzelf in stand houdend systeem, waarin basale levensvoorzieningen niet als koopwaar worden gezien: daartoe moeten we werkelijk anders leren denken, aanvaarden dat we fundamenteel onvolledig zijn, de idee van algehele maakbaarheid laten varen en een zekere ‘armoede’ omarmen. Wat is daarvoor nodig? Niets minder dan een revolutie? Zo ja, wat voor soort revolutie? Macht is zo diffuus en ongrijpbaar geworden dat de verovering van een paleis of parlement niet kan volstaan. Is het mogelijk om revolutionair te zijn zonder revolutie? Lijster meent van wel. Er zijn intussen al zoveel groepen en verzetsbewegingen die de meent in praktijk brengen, dat de uitdaging er volgens hem in bestaat deze initiatieven met elkaar te verbinden tot een gemeenschap van meenten. Dat is een uitdaging voor elk van ons. We hoeven niet te wachten op een glorieuze revolutie, we kunnen vandaag beginnen, op ons werk, in onze stad, al was het maar met een gemeenschapstuintje. Zo kan een ‘culturele meme’ ontstaan: hoe meer mensen ermee kennismaken en er ervaring mee hebben, hoe groter de kans dat een gemeenschap van meenten realiteit wordt.
Thijs Lijster: Wat we gemeen hebben. Een filosofie van de meenten, De Bezige Bij, Amsterdam 2022, 318 p. ISBN 9789403121116.
Geef een reactie