
Een echtpaar wint bij een loterij op de kermis vijftien kilo suiker en een zwijn dat luistert naar de naam Polydorus. De inhalige vrouw, die duidelijk de broek draagt, commandeert haar man huiswaarts met de buit. Polydorus laat zich niet onbetuigd en zet het in hun appartement op een krijsen. Het echtpaar wentelt de verdenking van nachtlawaai af op een notoir drankorgel in het gebouw. In ‘Een zwijnenboel’ escaleren misverstand en mistoestand in ijltempo tot je reinste waanzin.
Robert Desnos (1900 – 1945), Frans avant-gardistisch dichter en schrijver, bediende zich van de techniek van het ‘automatisch schrijven’ om via dromen toegang te krijgen tot het onderbewuste. Een zwijnenboel en andere vertellingen bevat acht verhalen die zowel surrealistisch, kafkaësk als absurdistisch zijn. Desnos creëert een wereld tussen droom en werkelijkheid waarin alles mogelijk is.
‘Amandelen’ begint goedmoedig, bijna idyllisch: ‘De zondag liep ten einde. Een glas Pernod is mooi als het nog niet leeg is en Jules Estival keek vergenoegd naar zijn Pernod. Mevrouw Estival keek naar de voorbijgangers en de kleine Estival naar de lucht.’ Geen vuiltje aan de lucht, tot iemand opmerkt: ‘Dat jong ziet er compleet achterlijk uit.’ Jules denkt dat zijn zoon amandelen heeft en stuurt hem naar de beruchte dokter Leblanc. ‘Wie eenmaal in een slachthuis is geweest is niet bang meer voor bloed,’ mijmert de jonge Estival jaren later over die memorabele dag.
‘Aan de oever van het meer’ lijkt de weergave van een nachtmerrie waaruit je plots ontwaakt. Desnos schept een raadselachtig horrorbeeld. Een man wandelt in de schemering van een voorjaarsavond het Bois de Boulogne in. Plots ontwaart hij een vrouwenschoen. Een eindje verderop de andere. De weg leidt naar het meer. Daar ziet hij het silhouet van een vrouw, voorovergebogen boven de modder. Het heerlijke uur van de slapeloosheid bezingt Desnos in ‘De drie enen’. Een verhaal ‘voor wie zich onbevreesd begeeft in de duistere labyrinten van de nacht.’ Een nieuwe mythologie biedt zich aan in de vorm van wezens die het duister bewonen. Het is het gebied van de drie enen, tussen middernacht en twee uur ’s nachts. De verteller adviseert: ‘Eenzame nachtbraker, dwalend door de straten en over de boulevards, probeer niet de tijd te ontcijferen op slechtverlichte wijzerplaten.’
In ‘De schoenengek’ loopt de verteller in Musée Cluny zijn oude onderwijzer m’neer Antoine tegen het lijf. De man, die indertijd voortdurend waarschuwde voor de gevaren van alcohol en venerische ziekten, is nu geheelonthouder. Maar hij heeft een alternatieve verslaving ontwikkeld. Hij is gek op schoenen, meer bepaald vrouwenschoenen. M’neer Antoine vertelt extatisch hoe hij die kleine, bevallige vrouwenvoetjes ontdekte: ‘En stelt u zich dan het been dat eraan vastzit eens voor en de schemerige wonderen van de jurken.’ De verteller is niet ongevoelig voor de paradijselijke wereld die de oude onderwijzer hem voorspiegelt. ‘De kale vrouw’ vertelt het verhaal van een vrouw die op een dag voor de spiegel haar haar kamt en merkt dat ze plukken haar verliest. De jaren verstrijken en op een dag is ze kaal. De naakte schedel maakt haar begeerlijk en afstotelijk tegelijk. Wanneer ze beseft dat ze de risée van de stad geworden is, gaat ze op de kermis een baardvrouw opzoeken.
Desnos’ verhalen spelen zich grotendeels af tijdens het uur van de schemering of de nacht. Als volleerd taalvirtuoos wisselt Desnos elegant hilarische situaties af met melancholieke sfeerschepping en laat goedmoedige kolder volgen door afschrikwekkende bloedbaden. De personages hebben psychotische trekjes en laten zich leiden door hun obsessies; stuk voor stuk zijn zij freaks. En toch leest deze bij wijlen uitzinnige en nachtmerrieachtige bundel verbazend realistisch.
Robert Desnos: Een zwijnenboel en andere vertellingen, Uitgeverij Vleugels, Bleiswijk 2016, 64 p. Vertaling van een greep uit Les Jours de noces door Mirjam de Veth. ISBN 9789078627258.
Geef een reactie